ECLI:NL:RBROT:2024:11452
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Poging tot doodslag en zware mishandeling van een minderjarige
In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die ervan beschuldigd werd samen met zijn echtgenote geprobeerd te hebben hun vijf weken oude dochter om het leven te brengen of haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar ernstig te mishandelen. De tenlastelegging was gebaseerd op ernstige verwondingen die het meisje had opgelopen, waaronder bloeduitstortingen en botbreuken, die niet konden worden verklaard door medische oorzaken of externe factoren. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een onderzoek op de terechtzitting op 6 november 2024.
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd, en de rechtbank heeft de bevindingen van deskundigen in overweging genomen. Deze deskundigen concludeerden dat de combinatie van letsels bij het meisje zeer waarschijnlijk het gevolg was van opzettelijke mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn echtgenote verantwoordelijk waren voor de zorg van het meisje in de periode waarin de letsels zijn ontstaan, maar kon niet vaststellen wie precies het letsel had toegebracht. Hierdoor kon de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van de ten laste gelegde poging tot doodslag of zware mishandeling.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, en heeft de verdachte vrijgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij, vertegenwoordigd door een bijzonder curator, niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had. De kosten van de verdediging tegen de vordering zijn begroot op nihil.