ECLI:NL:RBROT:2024:11452

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
10-710158-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling van een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die ervan beschuldigd werd samen met zijn echtgenote geprobeerd te hebben hun vijf weken oude dochter om het leven te brengen of haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar ernstig te mishandelen. De tenlastelegging was gebaseerd op ernstige verwondingen die het meisje had opgelopen, waaronder bloeduitstortingen en botbreuken, die niet konden worden verklaard door medische oorzaken of externe factoren. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een onderzoek op de terechtzitting op 6 november 2024.

De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd, en de rechtbank heeft de bevindingen van deskundigen in overweging genomen. Deze deskundigen concludeerden dat de combinatie van letsels bij het meisje zeer waarschijnlijk het gevolg was van opzettelijke mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn echtgenote verantwoordelijk waren voor de zorg van het meisje in de periode waarin de letsels zijn ontstaan, maar kon niet vaststellen wie precies het letsel had toegebracht. Hierdoor kon de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van de ten laste gelegde poging tot doodslag of zware mishandeling.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, en heeft de verdachte vrijgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij, vertegenwoordigd door een bijzonder curator, niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had. De kosten van de verdediging tegen de vordering zijn begroot op nihil.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10-710158-20
Datum uitspraak: 20 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. C.P. Timmers, advocaat te Middelharnis.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 november 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt verweten dat hij al dan niet samen met zijn echtgenote heeft geprobeerd zijn kind om het leven te brengen of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar ernstig te mishandelen.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
- vrijspraak van het ten laste gelegde.

4.Waardering van het bewijs

Op 16 juli 2020 hebben de verdachte en zijn echtgenote (medeverdachte) hun dochter van vijf weken oud (hierna: het meisje) naar het ziekenhuis gebracht. Daar worden onder meer bloeduitstortingen in het gezicht en op de vagina gezien. Bij beeldvormend onderzoek op 17 juli 2020 worden botbreuken en hersenletsel vastgesteld. Op diezelfde dag is door een medewerker van Veilig Thuis Rotterdam aangifte gedaan van zware mishandeling van het meisje omdat het letsel niet volledig te verklaren was uit interne medische oorzaken of externe niet-verwijtbare oorzaken en het vermoeden bestond dat het meisje mishandeld was.
Het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (hierna: het LECK) heeft na onderzoek geconcludeerd dat het letsel veel waarschijnlijker is wanneer het zou zijn toegebracht dan wanneer het per ongeluk zou zijn ontstaan. Volgens het LECK is er vrijwel zeker sprake van kindermishandeling.
[naam 1] van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) heeft op 29 januari 2021 een rapport uitgebracht. Op 19 december 2023 heeft [naam 2] een rapport uitgebracht in het kader van een contra-expertise. Beiden betrekken in hun onderzoek het standpunt van de verdachte en zijn echtgenote, dat het meisje niets is overkomen, dat zij haar geen letsel hebben toegebracht, maar dat het letsel mogelijk is ontstaan tijdens de bevalling op [datum] dan wel het gevolg is van een medische aandoening bij het meisje.
De deskundigen komen grotendeels tot dezelfde bevindingen. Samengevat hebben zij als volgt gerapporteerd.
Het meisje heeft onderhuidse bloeduitstortingen op beide wangen, op de linker grote schaamlip en op de buik, breuken van het bekken rechts en van beide dijbenen (metafysaire hoekfracturen) en bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies aan beide zijden over de bolling van de grote hersenen, tussen de linker- en rechterhersenhelft en boven de kleine hersenen, een scheurwond in het hersenweefsel en bloed in een hersenkamer.
De combinatie van letsels is niet het gevolg van de geboorte. Er zijn geen medische aandoeningen (geconstateerd) die de combinatie van letsels kunnen verklaren. De combinatie van letsels is ook niet te verklaren vanuit ziekten die bij familieleden van het meisje zouden voorkomen. Evenmin zijn de letsels, in combinatie bezien, ontstaan bij gebruikelijke verzorgingshandelingen. Geconcludeerd wordt dat de combinatie van letsels het gevolg is van één of meerdere krachtsinwerkingen. De combinatie van letsels wordt door [naam 1] waarschijnlijker tot veel waarschijnlijker en door [naam 2] veel waarschijnlijker geacht bij toegebrachte dan bij (zeer) forse krachtsinwerkingen die per ongeluk hebben plaatsgevonden. [naam 2] rapporteert dat bekkenbreuken bij kinderen uitermate zeldzaam zijn en dat dergelijke breuken alleen worden gezien bij een grote krachtsinwerking (zoals een verkeersongeval). Ook rapporteert zij dat metafysaire hoekbreuken ontstaan door snelle bewegingen van de ledematen en dat deze zonder high impact ongeval (zoals een verkeersongeval) kenmerkend zijn voor de uitoefening van fors geweld zoals schudden, hard aan een ledemaat trekken of een forse draaiende beweging.
De deskundigen kunnen geen exacte uitspraken doen over het moment waarop de letsels zijn toegebracht. Zij hebben hierover het volgende opgeschreven. Op 14 juli 2020 werd een onderhuidse bloeduitstorting op de linkerwang gezien. Op 16 juli 2020 werden daarnaast onderhuidse bloeduitstortingen op de rechterwang, linker grote schaamlip en buik gezien. Op 7 juli 2020 waren bij controle in het ziekenhuis geen onderhuidse bloeduitstortingen beschreven. Omdat bloeduitstortingen bij kinderen snel genezen, kunnen de geconstateerde bloeduitstortingen niet zijn ontstaan tijdens de bevalling op [datum]. De breuken toonden op de skeletfoto’s van 17 juli 2020 nog geen tekenen van genezing en waren daarom op dat moment minder dan 14 dagen oud. Een ontstaansmoment van de breuken bij de bevalling is daarmee uitgesloten.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de deskundigen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het letsel is toegebracht. De botbreuken moeten korter dan twee weken vóór 17 juli 2020 zijn ontstaan en de bloeduitstortingen kort vóór het constateren hiervan op 14 en 16 juli 2020. Gelet hierop en gelet op de hoeveelheid geconstateerde letsels en de ernst daarvan, concludeert de rechtbank dat het meisje kort voor de ziekenhuisopname op 16 juli 2020 in ieder geval eenmaal, maar mogelijk meermalen, ernstig is mishandeld.
De verdachte en zijn echtgenote zorgden in die periode samen voor het meisje. Er was toen geen kraamzorg meer. Naast de verdachte en zijn echtgenote zijn in die periode enkele familieleden korte momenten met het meisje alleen geweest. Op die momenten waren verdachte en zijn echtgenote in de buurt. Er zijn geen aanwijzingen dat een van deze familieleden het letsel bij het meisje heeft toegebracht. Ook is er geen enkele aanwijzing dat het letsel zou zijn toegebracht door het ziekenhuispersoneel, zoals de verdachte en zijn echtgenote hebben gesuggereerd. Hieruit volgt dat het letsel bij het meisje moet zijn toegebracht toen zij met haar ouders was. De rechtbank gaat er van uit dat de verdachte of zijn echtgenote of zij samen hiervoor verantwoordelijk zijn.
Dit is niet genoeg om tot een bewezenverklaring te komen van de ten laste gelegde poging tot doodslag/zware mishandeling. Daarvoor moet kunnen worden vastgesteld wat het aandeel van de verdachte in de ten laste gelegde handelingen is geweest. De rechtbank kan dat niet omdat het (uitgebreide) onderzoek daarover geen uitsluitsel geeft. Op grond van het onderzoek kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte en zijn echtgenote samen het letsel hebben toegebracht, zodat ook het medeplegen niet kan worden bewezen.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zal moeten worden vrijgesproken.

5.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich namens het minderjarige slachtoffer [naam 3] in het geding gevoegd mr. S. Vermeulen, gemachtigd door mr. G.E. Pols, bijzonder curator, ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 20.000,- aan immateriële schade.
5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, gelet op de gevorderde vrijspraak.
5.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, nu vrijspraak is bepleit van het ten laste gelegde. Subsidiair verzoekt de verdediging de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
5.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij [naam 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [naam 3] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. F. Damsteegt en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 20 november 2024.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
[datum] tot en met 16 juli 2020 te Oude-Tonge, gemeente
Goeree-Overflakkee, in elk geval in Nederland,
(meermalen) (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [naam 3] (geboren [datum]) van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet (meermalen)
- tegen het lichaam en/of het hoofd van die [naam 3] heeft/hebben geschopt
en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt en/of
met die [naam 3] (met kracht) (een) schuddende beweging(en)
heeft/hebben gemaakt,
althans (enige) uitwendige geweldshandeling(en) op het lichaam van [naam 3]
heeft/hebben verricht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.