ECLI:NL:RBROT:2024:11439

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
ROT 24/9469
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor ondersteuning bij huisvesting op grond van de Wmo 2015

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die ondersteuning vroeg bij het vinden van huisvesting op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). De aanvraag van verzoekster was eerder door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam afgewezen, omdat er voor haar een voorliggende voorziening beschikbaar was. Verzoekster, die met haar drie minderjarige kinderen gescheiden woont, heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 31 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster in een moeilijke situatie verkeert, maar dat zij in staat moet worden geacht om zelf een andere woning te vinden. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet op een zodanige wijze niet zelfredzaam is dat het college verplicht is om een maatwerkvoorziening te bieden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet is aangetoond dat verzoekster niet zelfredzaam is en omdat er voldoende algemene voorzieningen beschikbaar zijn voor haar hulpvragen.

De voorzieningenrechter benadrukte dat gemeenten op grond van de Wmo verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van zelfredzaamheid en participatie, maar dat deze ondersteuning alleen wordt geboden wanneer dat noodzakelijk is. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster geen recht heeft op een maatwerkvoorziening, omdat zij in staat is om zelf een oplossing voor haar huisvestingsprobleem te vinden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9469

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 november 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M. Kaplan),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. J.F. Jim).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 2 september 2024 heeft het college de aanvraag van verzoekster voor ondersteuning bij het vinden van huisvesting op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de waarnemer van de gemachtigde van verzoekster mr. N. Talhaoui, A. Bentaieb (tolk) en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
2. Verzoekster heeft een aanvraag ingediend voor ondersteuning bij het vinden van huisvesting, op grond van de Wmo. Verzoekster woonde eerst met haar drie minderjarige kinderen bij haar zwager. Verzoekster kon daar niet langer blijven en heeft sinds juli 2023 een anti-kraak woning. De kinderen van verzoekster mogen daar niet permanent verblijven, waardoor zij nog bij haar zwager wonen.
3. Het college heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen omdat er voor verzoekster een voorliggende voorziening beschikbaar is. Verzoekster staat ingeschreven bij Woonnet Rijnmond, reageert op woning en heeft tussentijds hulp gekregen van de POH en de wijkteammedewerker. Voor haar overige praktische hulpvragen kan verzoekster terecht bij de algemene voorliggende voorziening: Wmo Radar. Ook kan zij terecht bij Pier 80 voor hulp en ondersteuning bij praktische vragen.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. Verzoekster is het er niet mee eens dat haar aanvraag is afgewezen, omdat zij meent recht te hebben op ondersteuning bij het vinden van woonruimte op basis van de Wmo. Zij wil met het verzoek om voorlopige voorziening bereiken dat zij een Wmo voorziening krijgt in het kader van een maatwerkvoorziening op het domein huisvesting.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Heeft verzoekster een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift.
De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de verzochte voorlopige voorziening is, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7. De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang aannemelijk is.
Verzoekster woont al langere tijd gescheiden van haar drie kinderen.
De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster zo snel mogelijk samen met haar kinderen in één woning zou willen wonen. Het verzoek zal daarom ook inhoudelijk worden beoordeeld.
Waarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af?
8. Gemeenten zijn op grond van de Wmo verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. Het uitgangspunt is dat gemeenten burgers slechts helpen met een maatwerkvoorziening wanneer dat nodig is. Mensen zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor hun leven en dus ook voor hun zelfredzaamheid en participatie.
Op grond van artikel 2.3.5., derde lid, van de Wmo beslist het college tot een verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
9.1.
Een inwoner van Nederland komt – kort gezegd – in aanmerking voor een maatwerkvoorziening als hij niet in staat is zich op eigen kracht of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving. In zo’n geval is iemand niet zelfredzaam.
Gelet op de hulpvraag van verzoekster moet beoordeeld worden of haar huisvestings-probleem wordt veroorzaakt doordat zij zich niet kan handhaven in de samenleving.
Uit het gesprek dat met verzoekster is gevoerd, komt naar voren dat zij voornamelijk een huisvestingsprobleem heeft. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster zich in een heel moeilijke situatie bevindt omdat zij gescheiden van haar kinderen woont en geen geschikte woonruimte kan vinden. Dat betekent echter niet dat het college verplicht is voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot huisvesting op grond van de Wmo te zorgen.
De voorzieningenrechter volgt het college in zijn standpunt dat verzoekster in staat moet worden geacht om zelf een andere woning te vinden. Dat verzoekster niet zelfredzaam is of op een andere manier last heeft van multi-problematiek, is op geen enkele manier aangetoond. Verzoekster is op eigen kracht aan de anti-kraak woning gekomen waar zij nu in woont en haar kinderen hebben op dit moment ook onderdak.
Ook is niet gebleken dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden, dat daarom toch een voorlopige voorziening getroffen dient te worden. De voorzieningenrechter vindt het bestreden besluit wel summier gemotiveerd, omdat niet wordt ingegaan op de zelfredzaamheid van verzoekster. Dit maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar geen stand zal houden.
9.2.
Het college heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat voor de praktische problemen waartegen verzoekster verder aanloopt de algemene voorzieningen Wmo Radar en Pier 80 beschikbaar zijn. Het is niet gebleken dat deze algemene voorzieningen onvoldoende zijn voor de hulpvragen van verzoekster.
9.3.
Verder heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat artikel 8 EVRM [1] niet maakt dat aan verzoekster een maatwerkvoorziening toegekend moet worden.
De positieve verplichting van het college gaat niet zo ver dat op hem een zorgplicht rust om onderdak en voorzieningen te bieden aan een zelfredzaam persoon, die in staat moet worden geacht om op eigen kracht in de noodzakelijke voorzieningen voor de opvang en ontwikkeling van een minderjarig kind te voorzien. De voorzieningenrechter neemt daarbij mee dat niet is gebleken dat verzoekster op geen enkele wijze vorm kan geven aan haar (recht op) familieleven.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het college verzoekster geen maatwerkvoorziening hoeft aan te bieden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
7 november 2024.
de griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.