ECLI:NL:RBROT:2024:11435

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
C/10/685433 / HA RK 24-835
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaken

Op 14 november 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoeker, die verblijft in [verblijfplaats], had de wraking ingediend tegen mr. B. Oonincx, rechter in de bestuurszaken. De procedure betreft verzet tegen uitspraken van de rechtbank over het niet tijdig beslissen op verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Verzoeker uitte zijn zorgen over de lange behandelduur van zijn verzetschriften, die inmiddels elf maanden bedraagt, en vreesde dat de rechter vooringenomen was. De rechtbank oordeelde echter dat de vrees van verzoeker niet gerechtvaardigd was, aangezien er geen bewijs was dat de rechter invloed had op de planning van de hoofdzaken. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat verzoeker concrete omstandigheden moet aanvoeren om een wraking te rechtvaardigen. De aangevoerde omstandigheden boden geen aanwijzing voor partijdigheid van de rechter. De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek ongegrond was en wees het af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
Zaak- en rekestnummer: C/10/685433 / HA RK 24-835
Beslissing van 14 november 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
die op dit moment verblijft in [verblijfplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. B. Oonincx,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de bestuurszaken met zaaknummers ROT 22/2998 WOB VRLK, ROT 22/2999 WOB VRLK, ROT 22/3000 WOB VRLK en 22/3002 WOB VRLK (hierna ook: de hoofdzaken). De hoofdzaken betreffen door verzoeker ingesteld verzet tegen de uitspraken van de rechtbank op de beroepschriften van verzoeker tegen het niet op tijd beslissen op zijn verzoeken op grond van de (inmiddels vervallen) Wet openbaarheid van bestuur (WOB). De dossiers van de hoofdzaken zijn ter beschikking gesteld aan de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker van 24 augustus 2024; en
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 23 oktober 2024.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is verzoeker verschenen. De rechter heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
2.1.1.
Voor de behandeling van een beroep tegen het niet op tijd beslissen op een WOB-verzoek staat een termijn van acht weken. Die termijn wordt vaak overschreden en dat kan verzoeker begrijpen. Maar de hoofdzaken betreffende het verzet van verzoeker tegen de uitspraken van de rechtbank op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht liggen inmiddels elf maanden bij de rechtbank en de mondelinge behandeling van de hoofdzaken vindt pas plaats op 17 december 2024. Tegen die tijd lopen de verzetszaken al ruim een jaar. Door deze gang van zaken is verzoeker aan de onpartijdigheid van de rechter gaan twijfelen en heeft verzoeker het gevoel gekregen dat de rechter hem een lastige man vindt of geen zin heeft om de hoofdzaken te behandelen. Daarom wil verzoeker dat de rechter wordt vervangen.
2.1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker verduidelijkt dat hij het wrakingsverzoek richt tegen deze individuele rechter, omdat die nu eenmaal in de oproeping wordt vermeld. Zou een andere rechter zijn genoemd in de oproeping, dan zou hij die rechter gewraakt hebben.
2.2.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in het geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd bieden geen aanwijzing voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter tegenover hem een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van zo’n zwaarwegende aanwijzing.
3.5.
Hoewel aan verzoeker kan worden toegegeven dat het lang heeft geduurd voordat de mondelinge behandeling van de hoofdzaken is gepland, is de vrees van verzoeker dat dit erop duidt dat de rechter vooringenomen is niet gerechtvaardigd.
Dat het plannen van de mondelinge behandeling van de hoofdzaken lang heeft geduurd, is namelijk een organisatorische aangelegenheid. De klacht die verzoeker (tevens) hierover bij de president van de rechtbank heeft ingediend is gegrond verklaard.
In deze wrakingsprocedure is echter niet gebleken dat de rechter enige invloed op, of bemoeienis met de planning van de hoofdzaken op zitting heeft gehad. Het enkele feit dat de behandelduur van de door verzoeker ingediende verzetschriften inmiddels ruim elf maanden bedraagt, kan dan ook niet de conclusie dragen dat de vrees van verzoeker dat de rechter tegenover hem een vooringenomenheid koestert gerechtvaardigd is.
3.6.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. J. van den Bos en mr. A. Verweij, rechters, in aanwezigheid van mr. R.W.H. van Rijkom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.