In deze zaak heeft verzoeker op 28 mei 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 1 juli 2024 bepaald. Tijdens de zitting is de heer [persoon A] namens verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, verschenen. Verzoeker heeft verklaard dat zijn huurachterstand is ontstaan door persoonlijke omstandigheden, waaronder een burn-out en het beëindigen van zijn relatie. Hij heeft inmiddels hulp gezocht en is weer aan het werk. De advocaat van verzoeker heeft aangegeven dat de huurtermijnen nu tijdig worden betaald.
Verweerster heeft echter aangegeven dat verzoeker al voor de huurachterstand in mei 2022 had en dat eerdere pogingen tot schuldhulpverlening niet succesvol waren. De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. Gezien de dreigende ontruiming op basis van een eerder vonnis van 8 maart 2024, heeft de rechtbank geoordeeld dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie.
De rechtbank heeft vervolgens een afweging gemaakt tussen de belangen van verzoeker en verweerster. Het belang van verzoeker om in de huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, weegt zwaarder dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen, met voorwaarden, en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.