ECLI:NL:RBROT:2024:11434

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
FT RK 24/672 en FT RK 24/673
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in het kader van schuldsanering en huurachterstand

In deze zaak heeft verzoeker op 28 mei 2024 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 van de Faillissementswet (Fw) voor een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek op 1 juli 2024 bepaald. Tijdens de zitting is de heer [persoon A] namens verweerster, Stichting Woonstad Rotterdam, verschenen. Verzoeker heeft verklaard dat zijn huurachterstand is ontstaan door persoonlijke omstandigheden, waaronder een burn-out en het beëindigen van zijn relatie. Hij heeft inmiddels hulp gezocht en is weer aan het werk. De advocaat van verzoeker heeft aangegeven dat de huurtermijnen nu tijdig worden betaald.

Verweerster heeft echter aangegeven dat verzoeker al voor de huurachterstand in mei 2022 had en dat eerdere pogingen tot schuldhulpverlening niet succesvol waren. De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. Gezien de dreigende ontruiming op basis van een eerder vonnis van 8 maart 2024, heeft de rechtbank geoordeeld dat er inderdaad sprake is van een bedreigende situatie.

De rechtbank heeft vervolgens een afweging gemaakt tussen de belangen van verzoeker en verweerster. Het belang van verzoeker om in de huurwoning te blijven en het minnelijk schuldhulpverleningstraject te doorlopen, weegt zwaarder dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren. De rechtbank heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen, met voorwaarden, en verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] – [nummer 2]
uitspraakdatum: 8 juli 2024
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 28 mei 2024, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 28 mei 2024 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 1 juli 2024.
Ter zitting van 1 juli 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mr. D.A. IJpelaar, werkzaam bij JAW Advocaten, advocaat van verzoeker;
  • [persoon A] , werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V., namens Stichting Woonstad Rotterdam, gevestigd te Rotterdam;
  • [persoon B] , namens Stichting Woonstad Rotterdam (hierna: verweerster).
De heer [persoon A] , werkzaam bij GGN Mastering Credit B.V. heeft op 26 juni 2024 namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een specificatie van de totale huurachterstand toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 8 maart 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft verklaard dat de huurachterstand is ontstaan door het beëindigen van zijn relatie. Verzoeker raakte in een burn-out en was hierdoor gestopt met werken. Verzoeker heeft inmiddels hulp gezocht voor zijn klachten en is nu weer aan het werk in zijn eigen onderneming. De advocaat van verzoeker verklaart dat verzoeker de huurtermijnen kan betalen met de inkomsten uit deze onderneming. Verzoeker heeft dan ook de lopende huurtermijnen volledig en tijdig betaald. De huur voor de maanden mei en juni 2024 is betaald. Op 2 juli 2024 heeft de advocaat van verzoeker een betalingsbewijs toegezonden van de huur voor de maand juli 2024. Voorts heeft verzoeker hulp gezocht voor zijn schulden door een schuldhulpovereenkomst aan te gaan op 27 mei 2024 met Zuidweg & Partners. Het schuldhulpverleningstraject is hiermee begonnen.

3.Het verweer

Verweerster heeft tijdens de zitting laten weten dat ze de woning sinds februari 2022 aan verzoeker verhuurt. Verzoeker had echter al in mei van datzelfde jaar een achterstand in de huurpenningen opgebouwd. Verweerster geeft voorts aan dat ze verzoeker meerdere malen heeft aangemeld bij schuldhulpverlening, maar dat dit tot nu toe geen resultaat heeft gehad omdat verzoeker steeds geen contact opnam met de schuldhulpverlener. Verweerster is van mening dat verzoeker de grens heeft bereikt en vertrouwt op de uitspraak van de rechtbank.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 8 maart 2024 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 29 april 2024 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 30 mei 2024 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 8 maart 2024 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker kan de lopende huurtermijnen voldoen met de inkomsten uit zijn onderneming. De huur voor de maanden mei tot en met juli 2024 zijn ook volledig betaald. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 8 maart 2024 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te Rotterdam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden vanaf
28 mei 2024;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, en in aanwezigheid van A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2024.