ECLI:NL:RBROT:2024:11430
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van ontucht met een cliënt in de gezondheidszorg wegens gebrek aan bewijs
In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met een cliënt die aan zijn zorg was toevertrouwd, heeft de rechtbank Rotterdam op 18 november 2024 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de verklaring van de aangeefster niet voldoende werd ondersteund door ander bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster, hoewel niet onbetrouwbaar, niet voldoende steunbewijs bood om tot een bewezenverklaring te komen. De tenlastelegging betrof seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgevonden tussen 1 januari 2006 en 31 december 2014, maar de rechtbank concludeerde dat een deel van de feiten verjaard was. De officier van justitie was niet-ontvankelijk in de vervolging voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 17 maart 2009, omdat de verjaringstermijn van twaalf jaar was verstreken. De rechtbank benadrukte dat de vrijspraak niet betekende dat de verklaringen van de aangeefster of de verdachte als onbetrouwbaar moesten worden beschouwd. De benadeelde partij, de aangeefster, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde ontucht. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging van de benadeelde partij op nihil begroot.