In deze zaak heeft verzoekster op 7 juni 2024 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek op basis van artikel 287a, eerste lid, van de Faillissementswet. Dit verzoek was gericht aan één schuldeiser, de heer [persoon A], die een vordering van € 4.248,51 op verzoekster heeft. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden, waarbij zij 25,68% van de vordering tegen finale kwijting heeft aangeboden. De heer [persoon A] heeft echter geweigerd in te stemmen met deze regeling, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen voor de zitting op 13 juni 2024.
De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de aangeboden regeling is getoetst door een deskundige, GR IJsselgemeenten, en dat het voorstel goed gedocumenteerd is. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden van verzoekster, die wegens medische en psychische redenen ontheven is van de arbeidsplicht tot 4 januari 2025. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoekster, die haar schuldenproblematiek wil oplossen vanuit een stabiele situatie, zwaarder wegen dan de belangen van de heer [persoon A].
De rechtbank heeft daarom het verzoek van verzoekster toegewezen en de heer [persoon A] bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is de heer [persoon A] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeiser. Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.