ECLI:NL:RBROT:2024:11425

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
FT RK 24/735 en FT EA 24/201
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing dwangakkoord in faillissementsprocedure met betrekking tot schuldregeling

In deze zaak heeft verzoekster op 7 juni 2024 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek op basis van artikel 287a, eerste lid, van de Faillissementswet. Dit verzoek was gericht aan één schuldeiser, de heer [persoon A], die een vordering van € 4.248,51 op verzoekster heeft. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden, waarbij zij 25,68% van de vordering tegen finale kwijting heeft aangeboden. De heer [persoon A] heeft echter geweigerd in te stemmen met deze regeling, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen voor de zitting op 13 juni 2024.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de aangeboden regeling is getoetst door een deskundige, GR IJsselgemeenten, en dat het voorstel goed gedocumenteerd is. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden van verzoekster, die wegens medische en psychische redenen ontheven is van de arbeidsplicht tot 4 januari 2025. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoekster, die haar schuldenproblematiek wil oplossen vanuit een stabiele situatie, zwaarder wegen dan de belangen van de heer [persoon A].

De rechtbank heeft daarom het verzoek van verzoekster toegewezen en de heer [persoon A] bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is de heer [persoon A] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeiser. Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 20 juni 2024
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 7 juni 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- de heer [persoon A] , van wie de vordering in behandeling is bij BoitenLuhrs Incasso Gerechtsdeurwaarders,
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 13 juni 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • [persoon B] , werkzaam bij GR IJsselgemeenten (hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift één concurrente schuldeiser. Deze schuldeiser heeft in totaal een bedrag van € 4.248,51 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 31 augustus 2023 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeiser, inhoudende een betaling van 25,68% tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster is door de gemeente Capelle aan den IJssel tot 4 januari 2025 ontheven van de arbeidsplicht wegens medische (chronisch lichamelijke klachten) en psychische redenen. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeiser uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeiser aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar financiële situatie is stabiel.
De heer [persoon A] stemt niet met de aangeboden schuldregeling in. Hij heeft een vordering van € 4.248,51 op verzoekster, welke 100% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft BoitenLuhrs Incasso Gerechtsdeurwaarders namens de heer [persoon A] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft de heer [persoon A] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de heer [persoon A] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de heer [persoon A] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de heer [persoon A] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 100%.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten GR IJsselgemeenten. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster is op 5 januari 2024 door de gemeente Capelle aan den IJssel tot 4 januari 2025 ontheven van de arbeidsplicht wegens medische en psychische redenen. Gezien de klachten van verzoekster en gezien hetgeen ter zitting is besproken, acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat de ontheffing van verzoekster zal worden verlengd, waardoor haar inkomen niet hoger zal worden dan nu het geval is. In het geval dat de ontheffing niet zou worden verlengd en verzoekster zou gaan werken en/of solliciteren, zal haar inkomen zeer waarschijnlijk eveneens niet hoger uitvallen dan haar huidige inkomen. Dit gezien haar leeftijd en het feit dat zij een beperkte vooropleiding heeft en al sinds 2005 niet heeft gewerkt. Hierdoor is het voldoende aannemelijk geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeiser dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeiser minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeiser pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen zwaarder wegen dan die van de heer [persoon A] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de heer [persoon A] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De heer [persoon A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeiser. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [persoon A] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [persoon A] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
A.B.T. Fernandes Pedra, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.