In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door mr. N.S. van Tussenbroek, heeft gedaagde gedagvaard wegens het niet nakomen van betalingsverplichtingen uit huurovereenkomsten die inmiddels beëindigd zijn. Gedaagde is niet verschenen in de procedure, waardoor verstek is verleend. De kantonrechter heeft ambtshalve beoordeeld of er sprake is van oneerlijke en onredelijk bezwarende bepalingen in de huurovereenkomsten. Op basis van de ingediende stukken heeft de kantonrechter geconcludeerd dat de huurovereenkomsten niet als consumentenovereenkomsten kunnen worden aangemerkt, omdat gedaagde de woningen heeft gehuurd met de intentie deze zelf als verhuurder te exploiteren. Eiser heeft een bedrag van € 30.257,40 aan hoofdsom, € 2.137,58 aan rente en € 1.303,86 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De kantonrechter heeft de eis toegewezen, aangezien deze niet ongegrond of onrechtmatig werd bevonden. Gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.521,38. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als gedaagde in hoger beroep gaat.