ECLI:NL:RBROT:2024:11405

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
11295392 CV EXPL 24-22469
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis in huurzaak met toewijzing van huurachterstand en nevenvorderingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 november 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door mr. N.S. van Tussenbroek, heeft gedaagde gedagvaard wegens het niet nakomen van betalingsverplichtingen uit huurovereenkomsten die inmiddels beëindigd zijn. Gedaagde is niet verschenen in de procedure, waardoor verstek is verleend. De kantonrechter heeft ambtshalve beoordeeld of er sprake is van oneerlijke en onredelijk bezwarende bepalingen in de huurovereenkomsten. Op basis van de ingediende stukken heeft de kantonrechter geconcludeerd dat de huurovereenkomsten niet als consumentenovereenkomsten kunnen worden aangemerkt, omdat gedaagde de woningen heeft gehuurd met de intentie deze zelf als verhuurder te exploiteren. Eiser heeft een bedrag van € 30.257,40 aan hoofdsom, € 2.137,58 aan rente en € 1.303,86 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De kantonrechter heeft de eis toegewezen, aangezien deze niet ongegrond of onrechtmatig werd bevonden. Gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.521,38. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als gedaagde in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11295392 CV EXPL 24-22469
datum uitspraak: 13 november 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: Rotterdam,
eiser,
gemachtigde: mr. N.S. van Tussenbroek,
tegen
[gedaagde] ,
woonplaats: Schiedam,
gedaagde,
die niet in de procedure is verschenen.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft op 21 augustus 2024 [gedaagde] gedagvaard in verband met het niet nakomen van haar betalingsverplichtingen uit huurovereenkomsten die al beëindigd zijn. Omdat zij niet in de procedure is verschenen, is tegen [gedaagde] verstek verleend (artikel 139 Rv).
1.2.
In verband met de ambtshalve te verrichten beoordeling of sprake is van oneerlijke en dus onredelijk bezwarende bepalingen in de huurovereenkomsten, is op 9 oktober 2024 een rolbeslissing gegeven. Daarin is vermeld dat naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter de huurprijswijzigingsregeling in de overeenkomsten onredelijk bezwarend is. [eiser] is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren en uitleg te geven als hij vindt dat die regeling gerechtvaardigd is.
1.3.
Op 23 oktober 2024 heeft [eiser] een akte genomen.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiser] heeft met [gedaagde] twee huurovereenkomsten gehad. Die zijn beëindigd, maar huurachterstanden en verschuldigde gemeentelijke belastingen en heffingen zijn onbetaald gebleven, ook na sommatie. Daarom eist [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hem van € 30.257,40 aan hoofdsom, € 2.137,58 aan rente tot 14 juni 2024 en de rente over de hoofdsom vanaf die datum, plus € 1.303,86 aan buitengerechtelijke incassokosten, en de proceskosten met rente.
Wat vindt de kantonrechter hiervan?
2.2.
De eis wordt toegewezen, want deze komt niet ongegrond of onrechtmatig voor.
2.3.
Anders dan waarvan bij de rolbeslissing nog werd uitgegaan, is het bepaalde in Richtlijn 93/13 EG niet van toepassing. Gelet op wat [eiser] in de akte heeft uiteengezet, worden de huurovereenkomsten tussen partijen namelijk niet aangemerkt als consumenten-overeenkomsten waarop de Richtlijn ziet. In dit verband is relevant dat [eiser] onderbouwd uiteengezet heeft dat hij de twee naast elkaar gelegen woningen in de [straatnaam] 33B en 33A te Rotterdam niet als beroepsactiviteit verhuurd heeft. De huurovereenkomsten van
27 augustus 2022 respectievelijk 29 september 2022 zijn opgesteld door [gedaagde] , makelaar van beroep. In de tweede overeenkomst, die met betrekking tot nummer 33A, is in artikel 1.2 opgenomen dat verhuurder geen bezwaar maakt tegen kamergewijze verhuur, wat erop duidt dat [gedaagde] de woning niet is gaan huren om er te gaan wonen, maar om de woning zelf als verhuurder te gaan exploiteren. Ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomsten gebruikte zij het adres [adres] te Schiedam, naar welk adres later ook sommaties zijn gestuurd. Blijkens het dagvaardingsexploot woont zij op dat adres, zodat ervan wordt uitgegaan dat zijn dat voorheen ook deed en niet gewoond heeft in de woningen in de [straatnaam] . Daarom is teruggekomen op het voorlopige oordeel vermeld in de rolbeslissing.
2.4.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] vast op € 137,38 aan dagvaardingskosten, € 706,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.521,38. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
2.5.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat eist en daarop niet is gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen:
  • € 30.257,40 aan hoofdsom, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 juni 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
  • € 2.137,58 aan tot 14 juni 2024 verschuldigd geworden rente;
  • € 1.303,86 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden vastgesteld op € 1.521,38 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
465