Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[persoon01] ,
[persoon02],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 juni 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de brief van mr. Evertsz van 27 juni 2023;
- de brief van mr. Winter van 13 juli 2023;
- de akte overlegging productie van [persoon03] , met productie 20;
- de akte overlegging stukken van [persoon01] c.s., met producties 12 tot en met 15;
- de brief van mr. Evertsz van 10 oktober 2023, met productie 21;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 11 oktober 2023;
- de conclusie na enquête van [persoon03] , met producties;
- de conclusie na enquête van [persoon01] c.s.
2.De verdere beoordeling in conventie en reconventie
Inleiding
nietnietig of vernietigbaar – en dus geldig – is. Het beroep dat [persoon03] heeft gedaan op de goede zeden en openbare orde en misbruik van omstandigheden, slaagt namelijk niet. De rechtbank licht toe waarom niet.
nietis komen vast te staan dat [persoon03] € 10.000,00 aan [persoon01] heeft terugbetaald.
nietis komen vast te staan dat [persoon01] zich heeft verplicht het bedrag van € 25.300,00 aan [persoon03] terug te betalen.
“In de hoedanigheid als bewindvoerder heb ik in de periode 1 januari 2020 tot en met 1 januari 2021 geen overeenkomst voor een geldlening afgesloten met meneer [persoon01] .”Die verklaring is op zichzelf onvoldoende om aan te kunnen nemen dat [persoon03] het bedrag van € 25.300,00 onverschuldigd aan [persoon01] heeft betaald. De verklaring laat namelijk onverlet de mogelijkheid dat [persoon01] buiten de bewindvoerder om aan [persoon03] geld heeft uitgeleend of bedragen heeft voorgeschoten, al dan niet voor 1 januari 2020. Daarbij komt dat [persoon03] het bedrag heeft overgemaakt met de omschrijving
“Bedankt voor het lenen”wat een contra-indicatie is dat aan de betaling een rechtsgrond ontbrak. Weliswaar heeft [persoon03] betoogd dat hij die omschrijving om belastingtechnische redenen had gekozen, maar aan dat betoog kan de rechtbank weinig waarde hechten nu [persoon03] zichzelf niet heeft laten horen als getuige.
weleen rechtsgrond ten grondslag lag. Het gaat niet op om [persoon01] te verwijten dat hij zijn verhaal (al dan niet bij nader inzien) heeft bijgesteld, terwijl [persoon03] zelf niet afdoende bewijs levert van de door hem te bewijzen stelling, te meer nu [persoon03] bij de betaling zelf de omschrijving
“Bedankt voor het lenen”heeft gebruikt.
verhalen. Maar uit niets volgt dat artikel 1:440 BW eraan in de weg stond dat [persoon03] na het einde van het bewind (en dus nadat hij het beheer over zijn vermogen weer terugkregen had) het bedrag van € 25.300,00
vrijwilligaan [persoon01] zou
betalen. De terugbetalingsverbintenis was dus hooguit niet afdwingbaar, maar op zichzelf wel geldig. [8] Artikel 1:440 BW laat dus onverlet dat aan de betaling van [persoon03] aan [persoon01] van het bedrag van € 25.300,00 een rechtsgrond ten grondslag lag.
nietis komen vast te staan dat [persoon01] zich heeft verplicht het bedrag van € 5.000,00 aan [persoon03] terug te betalen.
“In de hoedanigheid als bewindvoerder heb ik in de periode 1 januari 2020 tot en met 1 januari 2021 vanaf de beheerrekening geen geld overgemaakt aan meneer [persoon01] .”Wat de relevantie van die verklaring is voor een betaling die op 22 april 2021 (en dus
nade periode waar de bewindvoerder het over heeft) is verricht, is de rechtbank niet duidelijk. Omdat [persoon03] ter zake verder geen bewijs heeft geleverd, slaagt [persoon03] niet in de bewijslevering. Dat betekent dat het bewijsrisico zich verwezenlijkt en dat
nietis komen vast te staan dat aan de betaling van [persoon03] aan [persoon01] van het bedrag van € 5.000,00 een rechtsgrond ontbrak. De vordering van [persoon03] voor zover die ziet op het bedrag van € 5.000,00 ligt dus voor afwijzing gereed.
geenrechtsgrond aan de betaling ten grondslag lag en in dat bewijs is hij niet geslaagd. Hij heeft er geen relevante stukken over overgelegd en hij heeft er geen getuigenverklaring over afgelegd.
€ 1.183,00(1 punt × tarief € 1.183,00)
€ 271,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)