Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 25 maart 2024, met bijlagen 1 tot en met 18;
- het antwoord, met bijlagen 1 tot en met 5;
- de mail van [gedaagde] , met bijlage 6.
Rechtbank Rotterdam
In deze huurzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen Stichting Woonstad Rotterdam en een gedaagde. Woonstad heeft de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning geëist, omdat de gedaagde niet zijn hoofdverblijf in de gehuurde woning had. De procedure begon met een dagvaarding op 25 maart 2024, gevolgd door een zitting op 27 september 2024, waar zowel de gemachtigde van Woonstad als de gedaagde aanwezig waren.
De rechter heeft vastgesteld dat Woonstad voldoende bewijs heeft geleverd dat de gedaagde niet in de woning woont. Dit is onderbouwd door onderzoek van Woonstad en de gemeente Rotterdam, waarbij de gedaagde herhaaldelijk niet is aangetroffen. Buren hebben verklaard de gedaagde al jarenlang niet te hebben gezien en er zijn geen bewijsstukken overgelegd die aantonen dat de gedaagde daadwerkelijk in de woning verblijft. De gedaagde heeft ook geen relevante informatie verstrekt, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft.
De kantonrechter heeft de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagde veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. Daarnaast is de eis van Woonstad om de gedaagde te veroordelen tot betaling van misgelopen huurharmonisatie afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van de gedaagde, die in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt aangetekend.