ECLI:NL:RBROT:2024:11394

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
10/014269-24, 10/278340-22 en 10/280876-24 (gevoegd ttz.)/ TUL VV: 10/122262-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling, bedreiging, poging tot zware mishandeling en overtreding van de Wet wapens en munitie met verminderde toerekeningsvatbaarheid

Op 12 november 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1988, die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, bedreiging, poging tot zware mishandeling en overtreding van de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft gehad op de opgelegde straf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de feiten beoordeeld op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden, waarbij de verdachte onder andere stukken van een kapotte fles en een mes heeft gebruikt om slachtoffers te bedreigen en te verwonden. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die zich op noodweer beriep, verworpen, omdat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij een schadevergoeding is toegewezen aan slachtoffer 1, maar de vordering van slachtoffer 2 is afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/014269-24, 10/278340-22 en 10/280876-24 (gevoegd ttz.)
Parketnummer vordering TUL VV: 10/122262-23
Datum uitspraak: 12 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ( [postcode] ) te [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] , locatie [detentielocatie] ,
raadsman mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.I.E. de Graaff heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van alle (primair) ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd in het rapport van 23 mei 2024 (met uitzondering van het contactverbod);
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/122262-23, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering parketnummer 10/278340-22
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Door de officier van justitie is gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide cumulatief ten laste gelegde feiten, te weten poging tot zware mishandeling en mishandeling. Door zijn handelen heeft de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Daarnaast heeft hij aangever ook mishandeld, nu hij daadwerkelijk letsel heeft overgehouden. De verdachte heeft een beroep op noodweer gedaan, maar dat vindt geen steun in het dossier.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er sprake was van een noodweersituatie, zodat de verdachte om die reden dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, dan wel ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. De verdachte heeft van begin af aan gezegd dat hij heeft gehandeld vanuit zelfverdediging. Hij is niet alleen uitgemaakt voor ‘kankerneger’, maar hij is ook aangevallen. Hij kon zich niet aan de situatie onttrekken.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het enkele feit dat sprake is geweest van het gooien van goederen door de verdachte levert geen opzet of voorwaardelijk opzet op zware mishandeling op. De afstand tussen de verdachte en aangever kan niet worden ingeschat en dat geldt ook voor de kracht waarmee is gegooid. Ook anderszins kan op basis van het dossier geen voorwaardelijk opzet worden vastgesteld. Wat wel vaststaat is dat er op enig moment contact is geweest tussen de goederen en aangever, waardoor sprake kan zijn van mishandeling.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte een stuk van een kapotte fles, een steen en stoelen naar de aangever heeft gegooid. Aangever is geraakt door het stuk van de kapotte fles en de stoelen, waardoor hij letsel heeft opgelopen. Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf, waartegen de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel geboden is. Een dergelijke situatie is niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Met het voorgaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte aangever heeft mishandeld. De vraag is of de verdachte zich door zo te handelen ook heeft schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van aangever. De rechtbank is van oordeel dat het dossier te weinig aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat de verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij aangever heeft aanvaard. Zo blijkt uit het dossier niet wat de afstand tussen aangever en de verdachte is geweest op het moment dat de goederen werden gegooid en kan ook niet worden vastgesteld in welke richting en met welke kracht er is gegooid. Daarom zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de poging tot zware mishandeling.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangever. De verdachte wordt vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feiten 1 en 2 met parketnummer 10/014269-24
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten onder parketnummer 10/014269-24 is door de verdediging met betrekking tot een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, nu deze feiten op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen zijn.
4.3.
Bewijswaardering feiten 1 en 2 met parketnummer 10/280876-24
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging doodslag. De officier van justitie gaat er, op basis van de herkenning door de verbalisanten, vanuit dat de verdachte de persoon is op de camerabeelden. De verdachte heeft stekende bewegingen in de richting van - onder andere het hoofd van - aangever gemaakt en aangever kon dit maar net ontwijken. Daarmee heeft de verdachte opzet gehad om aangever daadwerkelijk van het leven te beroven. Indien de rechtbank van oordeel is dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen, dan stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen. Voor dit feit is de verdachte op 2 augustus 2024 buiten heterdaad aangehouden. Tijdens zijn aanhouding had de verdachte een vuurwapen bij zich en dat heeft hij ook bekend. Feit 2 is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit. De verdachte is niet de persoon op de camerabeelden. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat geen sprake is van opzet op de dood of op zwaar lichamelijk letsel. Belangrijk is dat het gaat om een relatief klein mesje. Er lijkt een patroon te zijn bij de verdachte dat er eigenlijk nooit iemand zwaar gewond raakt. Het is de verdachte kennelijk te doen om mensen van zich af te houden, dan wel bang te maken en te bedreigen. Als de verdachte daadwerkelijk de wens had om aangever van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan was het hem wel gelukt. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door zijn handelen zou overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.3.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Op 19 juli 2024 is aangever bij de [naam supermarkt] supermarkt, gevestigd aan de [vestigingsadres] in Rotterdam, aangevallen door een voor hem onbekende man. Dit incident is vastgelegd op camerabeelden. Het verweer van de verdachte dat hij niet de persoon is die op de beelden is te zien, wordt verworpen. Twee verbalisanten hebben de verdachte [verdachte] immers herkend als de persoon op de camerabeelden die aangever heeft aangevallen. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze herkenningen en gaat er op basis van deze op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van uit dat de verdachte de persoon is op de camerabeelden. Bij het vervolg van de beoordeling zal daar dan ook vanuit worden gegaan.
Toen aangever naar buiten wilde lopen bij de supermarkt kwam hij per ongeluk tegen de verdachte aan, waarop de verdachte achter aangever aanliep en hem aanviel. De verdachte sloeg aangever met zijn vuist in zijn gezicht. Aangever wilde de verdachte terug slaan, maar op dat moment zag hij dat de verdachte een mesje uit zijn broeksband tevoorschijn haalde. De verdachte maakte zwaaiende bewegingen met het mesje in de richting van aangever en maakte met zijn andere hand agressieve slaande bewegingen. Het voorgaande wordt bevestigd door het proces-verbaal van de uitwerking van de camerabeelden en de getuigenverklaringen in het dossier. Daaruit blijkt verder dat de afstand tussen de verdachte en aangever ongeveer 60 centimeter was en dat de verdachte het mesje met kracht in de richting van het hoofd van aangever bewoog en dat aangever dit nog maar net kon ontwijken.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van de verdachte poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling oplevert. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte meermalen - op een korte afstand van aangever en met kracht - met een mesje in de richting van (onder andere) het hoofd van aangever heeft gestoken. Het hoofd zelf is een vitaal onderdeel van het lichaam en bovendien bevindt het hoofd zich nabij de hals, waar zich bijvoorbeeld de halsslagader bevindt. Dat maakt dat het met een mes steken richting het hoofd van aangever de aanmerkelijke kans in het leven roept dat aangever daardoor komt te overlijden. Desalniettemin heeft de rechtbank mede gelet op de persoon van de verdachte niet de overtuiging dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook willens en wetens heeft aanvaard en spreekt hem om die reden vrij van poging tot doodslag. Wel is de rechtbank van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen. Door met kracht met een mes stekende bewegingen naar aangever te maken is er sprake van een aanmerkelijke kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Uit de aard van de gedragingen van de verdachte, het op korte afstand meerdere steekbewegingen maken met een mes in de richting van het hoofd en het lichaam van aangever, leidt de rechtbank af dat er minstens sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm namelijk worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen daarvan heeft aanvaard.
Feit 2
De verdachte is op 2 augustus 2024 buiten heterdaad voor feit 1 aangehouden. Tijdens de aanhouding werd er in de tas van de verdachte een vuurwapen aangetroffen. De verdachte heeft dit ook bekend. Feit 2 is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
4.3.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
10/278340-22
hij op 28 oktober 2022 te Rotterdam, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- stukken/scherven van flessen tegen het dijbeen en de rug van die [slachtoffer 1] te gooien en
-
eenstoel tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] te gooien.
10/014269-24
1
hij op 13 januari 2024 te Rotterdam
onbekend gebleven personen heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door aan die onbekend gebleven personen een scherp mes te tonen en de woorden toe te voegen: "ik ga je doodmaken";
2
hij op 13 januari 2024 te Rotterdam, op de openbare weg, namelijk
Wolphaertsbocht en Bas Jungeriusstraat,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1, Categorie IV onder 7 van de Wet wapens en
munitie, te weten een broodmes,
zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden
waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen
dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en te dreigen
heeft gedragen;
10/280876-24
1. subsidiair)
hij op 19 juli 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 2] in het gezicht heeft geslagen en
- zijn hand met daarin een mesrichting het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft bewogen
en
- met een mes op
korte afstand zwaaiende en dreigende bewegingen richting die [slachtoffer 2] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 2 augustus 2024 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet
wapens en munitie,
te weten een vuurwapen de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de
vorm van een pistool van het merk Blow, model TR914, kaliber 9 mm,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
10/278340-22
mishandeling
10/014269-24
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
feit 2: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
10/280876-24
feit 1: poging tot zware mishandeling
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [slachtoffer 1] door stukken/scherven van flessen en stoelen tegen hem aan te gooien, waaraan hij letsel heeft overgehouden. Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van onbekend gebleven personen door hen een broodmes voor te houden en daarbij te roepen: “ik ga je doodmaken”. Door het dragen van een broodmes heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit. Ook heeft de verdachte geprobeerd om aangever [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met een mes meermalen in zijn richting te steken, waarbij aangever dit mes maar net kon ontwijken. Toen de verdachte vervolgens buiten heterdaad voor dit feit werd aangehouden, bleek hij in het bezit te zijn van een vuurwapen. Daarmee heeft hij zich opnieuw schuldig gemaakt aan een overtreding van de Wet wapens en munitie.
Door zo te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De voorgaande feiten versterken gevoelens van angst en onveiligheid. Niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij de maatschappij in het algemeen doordat zij direct of indirect geconfronteerd worden met dit soort feiten. Voor het vuurwapen geldt dat deze niet gevuld was met een houder, maar dat laat onverlet dat er een dreiging van een dergelijk vuurwapen uitgaat. Ten aanzien van het vuurwapen en het mes geldt verder dat het aanwezig hebben van deze goederen nare consequenties kan hebben voor de maatschappij en ook voor de verdachte zelf, omdat een ander kan denken dat hiermee geschoten of gestoken zal worden en om die reden besluit zelf het vuur te openen of te steken.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 mei 2024. Dit rapport houdt - kort samengevat - het volgende in:
“Wel zien wij dat er sprake is van problemen op vrijwel alle leefgebieden en dat er een verstandelijke beperking en een antisociale persoonlijkheidsstoornis zijn vastgesteld. Tevens zijn er aanwijzingen voor problematisch alcoholgebruik. Positief is dat betrokkene gemotiveerd is om zijn leven op orde te krijgen en hij houdt zich aan de afspraken met de reclassering en Middin. De relatie met zijn ex-partner herstellen lijkt hierin zijn motivatie te zijn. Dit kan gezien worden als een mogelijk beschermende factor. Het NIFP concludeert dat het betrokkene ontbreekt aan basisvertrouwen en hierdoor de mogelijkheid om zich te committeren aan een ambulant behandeltraject gering is. Uit ditzelfde Pro Justitia rapport blijkt dat betrokkene meer gebaat zou zijn bij een klinisch behandeltraject. Betrokkene vertelt dat hij niet aan doelen in zijn leven kan werken zo lang hij geen dak boven zijn hoofd heeft. Betrokkene is gemotiveerd voor een begeleide woonvorm, echter is bekend dat hier lange wachtlijsten voor zijn. Het zou daarom, aansluitend bij het advies van het NIFP, goed zijn als betrokkene in een klinische setting zal starten en vervolgens kan doorstromen naar een begeleide woonvorm. Op die manier kan er worden ingezet op een behandeling waarbij betrokkene een stabiele woonplek geboden wordt. Hiermee denken wij dat de kans op een duurzame verandering het grootst is. Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, opname in een zorginstelling, contactverbod en ambulante begeleiding.”
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Psycholoog drs. [persoon A] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 22 maart 2024. Dit rapport houdt - kort samengevat - het volgende in:
“Bij betrokkene is sprake van een licht verstandelijke beperking en van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Een stoornis in alcoholgebruik is niet uit te sluiten. In huidig onderzoek kont naar voren dat betrokkene op grond van vroege affectieve en pedagogische verwaarlozing een scheefgroei heeft doorgemaakt in zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Tezamen met zijn licht verstandelijke beperking (en zijn mogelijke zucht naar alcohol) leidt dit tot een gebrek aan verantwoordelijkheid, onverstoorbaarheid, achterdocht en vijandigheid, kritiek- en oordeelstoornissen en gebrek aan remming en empathie. Om onduidelijke redenen voelde betrokkene zich in beide situaties (van het ten laste gelegde) onheus bejegend en reageerde hij met boosheid en vijandigheid omdat hij juist door ervaren vroegere afwijzing extra gevoelig is geworden voor devaluatie die hij kennelijk al snel ervaart. Het is te adviseren om betrokkene beide ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen.
Op grond van inschatting met gestandaardiseerde risicotaxatie-instrumenten en mede op basis van klinische inschatting is te stellen dat er sprake is van een hoog recidiverisico. Betrokkene behoeft een intensieve, langdurige vorm van behandeling/begeleiding bij voorkeur binnen het forensisch psychiatrisch circuit van de LVB (Licht Verstandelijk Beperkten). Te denken is aan een klinische start van het begeleidingstraject maar indien zulks niet haalbaar is dan kan een start richting beschermd-wonen ook overwogen worden waarbij ondersteuning wordt geboden op de praktische levensgebieden. Dit binnen het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel. Toezicht en ondersteuning door de reclassering zijn ten zeerste aanbevolen.”
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten onder parketnummers 10/014269-24 en 10/280876-24 een psychische stoornis en een verstandelijke handicap in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de
rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregel

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 1] ter zake van het ten laste gelegde feit met parketnummer 10/278340-22. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.157,18 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit met parketnummer 10/280876-24. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 300,00 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat betreft de materiële schade een bedrag toe te wijzen van € 788,68, bestaande uit de kosten voor de telefoon en de Uber-rit. Deze kosten hebben een directe relatie tot het strafbare feit. De kosten voor de bril en de diefstal van de fiets zijn onvoldoende onderbouwd en dienen om die reden te worden afgewezen. Met betrekking tot het reisdocument is onvoldoende duidelijk hoe dat verloren zou zijn. Deze kosten dienen, evenals de overige reiskosten, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de immateriële schade vordert de officier van justitie om € 1.000,00 toe te wijzen voor de letselschade. Het deel dat ziet op psychisch letsel is onvoldoende onderbouwd en dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie vordert om het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en om daarnaast de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , nu deze niet is onderbouwd.
8.2.
Standpunt verdediging
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De verdediging verzoekt om de gevorderde materiële schade af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de immateriële schade is de psychische schade niet onderbouwd. Het vaststellen van de omvang van zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De verdediging sluit zich aan bij de officier van justitie. Deze vordering is op geen enkele manier onderbouwd en dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3.
Beoordeling door de rechtbank
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank zal voor wat betreft de gevorderde materiële schade het bedrag toewijzen dat ziet op de Uber-rit, te weten € 19,86, nu deze schade rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij zal in de overige gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze schade onvoldoende onderbouwd is en/of niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,00. Dit bedrag betreft een vergoeding voor geleden letselschade. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van geestelijk letsel thans ontbreken.
Het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is verklaard kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 oktober 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] zal in zijn geheel worden afgewezen, nu deze niet is onderbouwd.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van
€ 519,86, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] wordt in zijn geheel afgewezen.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 8 september 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van poging zware mishandeling, mishandeling en de Wet wapens en munitie veroordeeld tot voor zover van belang een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan een gedeelte groot 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 23 september 2023.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
9.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het geen enkele zin heeft om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen en heeft daarom verzocht om de vordering af te wijzen, dan wel om de proeftijd te verlengen met één jaar.
9.4.
Beoordeling door de rechtbank
De hierboven bewezen verklaarde feiten onder de parketnummers 10/014269-24 en 10/280876-24 zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling met parketnummer 10/278340-22 en het primair onder 1 ten laste gelegde met parketnummer 10/280876-24 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde met parketnummer 10/014269-24, de ten laste gelegde mishandeling met parketnummer
10/278340-22 en het subsidiair onder 1 en het onder 2 ten laste gelegde met parketnummer 10/280876-24, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
2. de veroordeelde zal zich laten opnemen in een zorginstelling die zich richt op LVB problematiek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
3. de veroordeelde zal zich laten begeleiden door Middin, of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 519,86(zegge: vijfhonderdnegentien euro en zesentachtig cent), bestaande uit € 19,86 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen
€ 519,86(zegge: vijfhonderdnegentien euro en zesentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 519,86 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 2 (twee) maanden, van de bij vonnis van 8 september 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Blom-den Haan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/014269-24
1
hij op of omstreeks 13 januari 2024 te Rotterdam
een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) een scherp mes voor te houden
en/of te tonen en/of de woorden toe te voegen: "ik ga je doodmaken" en/of dat
scherp mes in een container te steken, althans handelingen en/of woorden van
gelijke dreigende aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 13 januari 2024 te Rotterdam, op de openbare weg, namelijk
Wolphaertsbocht en Bas Jungeriusstraat,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1, Categorie IV onder 7 van de Wet wapens en
munitie, te weten een broodmes,
zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden
waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen
dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen
heeft gedragen;
10/278340-22hij op of omstreeks 28 oktober 2022 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een steen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gegooid en/of
- meerdere malen een stoel in de richting van die [slachtoffer 1] heeft gegooid en/of
- meerdere flessen en/of stukken/scherven van die flessen in de richting van die
[slachtoffer 1] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 28 oktober 2022 te Rotterdam,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- meerdere flessen en/of stukken/scherven van die flessen tegen het dijbeen en/of
de rug en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] te gooien en/of
- meerdere stoelen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van
die [slachtoffer 1] te gooien;
10/280876-24
1
hij op of omstreeks 19 juli 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 2]
opzettelijk
van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal,
- die [slachtoffer 2] in het gezicht heeft geslagen en/of
- zijn hand met daarin een mes, althans een soortgelijk scherp en/of
puntig voorwerp, richting het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft bewogen
en/of
- met een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp, op
korte afstand zwaaiende en/of dreigende bewegingen richting die De
Klerk heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 juli 2024 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althans eenmaal,
- die [slachtoffer 2] in het gezicht heeft geslagen en/of
- zijn hand met daarin een mes, althans een soortgelijk scherp en/of
puntig voorwerp, richting het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft bewogen
en/of
- met een mes, althans een soortgelijk scherp en/of puntig voorwerp, op
korte afstand zwaaiende en/of dreigende bewegingen richting die De
Klerk heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 2 augustus 2024 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet
wapens en munitie,
te weten een vuurwapen de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de
vorm van een pistool van het merk Blow, model TR914, kaliber 9 mm,
voorhanden heeft gehad.