ECLI:NL:RBROT:2024:11380

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
10-277760-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door snelheidsovertreding met dodelijke afloop

Op 6 november 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 3 juni 2022 te Gorinchem. De verdachte, die met een snelheid van ongeveer 82 km/u reed, negeerde de waarschuwingen van matrixborden die een maximumsnelheid van 50 km/u aangaven. Hij botste vol achterop een stilstaande vrachtwagen, waardoor een medepassagier, mevrouw [slachtoffer], die op de achterbank lag, ernstig gewond raakte en ter plaatse overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot zijn veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte kreeg een onvoorwaardelijke taakstraf van 200 uren en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor shockschade aan de verloofde van het slachtoffer vaststelde op € 15.000,-. De moeder van het slachtoffer werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-277760-22
Datum uitspraak: 6 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode 1] [woonplaats] ( [land] ),
feitelijk verblijvende op het adres: [verblijfadres] , [postcode 2] [verblijfplaats] ,
raadsman mr. M.B. Chylinska, advocaat te Zaandam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. van der Meij heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte, die zich van het ongeval niet veel meer herinnert, slechts één enkel moment onoplettend is geweest en hij de stilstaande vrachtwagen voor hem op de weg kennelijk niet heeft gezien. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte toen met 82 kilometer per uur heeft gereden, dan wel dat er overige omstandigheden bestonden ten tijde van het ongeval, die maken dat de verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Het feit dat de verdachte in een kleine auto reed die amper een kreukelzone had, is ook al een contra-indicatie dat de verdachte 82 kilometer per uur zou hebben gereden. In dat geval zou bij een dergelijke botsing het letsel van de verdachte en de bijrijder immers veel ernstiger moeten zijn geweest. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.
4.2.
Beoordeling
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 3 juni 2022 is de verdachte als bestuurder van een personenauto op klaarlichte dag op de A15 ter hoogte van Gorinchem betrokken geweest bij een verkeersongeval.
Op de rijbaan, waarop de verdachte reed, was op ruime afstand voor de verdachte een vrachtwagen met trailer als gevolg van filevorming stil komen te staan. De verdachte heeft dit niet tijdig opgemerkt en is met volle vaart achterop de toen al enige tijd stilstaande vrachtwagen gebotst.
De auto van de verdachte is daarbij met de volledige motorkap tot aan de voorruit onder de trailer van de vrachtauto geschoven en de verdachte en de bijrijder zijn als gevolg van die botsing gewond en deels beklemd geraakt. Op de achterbank lag op dat moment het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer] , te slapen en zij is als gevolg van de zware klap naar voren gevlogen tegen het dashboard van de auto en is als gevolg van een zware verwonding aan haar hoofd ter plaatse overleden.
De verdachte heeft ontkend dat hij met een snelheid van ongeveer 82 kilometer per uur heeft gereden toen hij op de stilstaande vrachtauto is gebotst. Hij acht de vaststelling van die snelheid niet betrouwbaar.
Anders dan de verdachte acht de rechtbank deze snelheid op grond van de verkeersongevallenanalyse wel bewezen. Door de botsing is de elektronische snelheidsmeter in de auto van de verdachte op het moment van de aanrijding spanningsloos geworden. Daardoor blijft de naald van de meter vaststaan in de stand, waarin deze zich op het moment van de aanrijding bevond, te weten in dit geval op een snelheid van 82 kilometer per uur. Dit geldt als een betrouwbare indicatie voor de snelheid waarmee de botsing plaatsvond, behalve wanneer sprake zou zijn geweest van zijdelingse krachten tijdens de botsing. In dat geval hadden die de stand van de naald nog enigszins kunnen beïnvloeden. Hiervan is echter geen sprake omdat de auto van de verdachte in een rechte lijn tegen de achterzijde van de trailer gereden.
Deze snelheidsindicatie wordt bovendien nog ondersteund door de bevindingen van de verkeersongevallenanalisten. Hoewel specifieke botsproeven tussen een Hyundai en een vrachtauto met trailer ontbreken, constateren deze deskundigen op basis van hun ervaring dat de opgetreden schade aan de auto van de verdachte passend is bij een botsing met een snelheid van ongeveer 82 kilometer per uur.
Op basis van deze verkeersongevallenanalyse, aangevuld met een nadere onderbouwing en duiding van de betrouwbaarheid daarvan, acht de rechtbank de vaststelling van de snelheid van de verdachte betrouwbaar en is bewezen dat de verdachte op het moment van de botsing nog een snelheid had van ongeveer 82 kilometer per uur.
Deze snelheid was ook veel hoger dan op dat moment ter plaatse was toegestaan. Boven de rijstroken van de A15 bevinden zich namelijk elektronische signaleringsborden (matrixborden), waarmee bestuurders onder meer worden gewaarschuwd voor filevorming en/of stremmingen en waarop de op dat moment geldende maximumsnelheid wordt weergegeven.
Uit de verkeersongevallenanalyse is gebleken dat de aanrijding is geregistreerd om 15:26 uur. Al vanaf 15:11:50 uur tot 15:36:53 uur werd al zo’n 285 meter vóór de plaats van het ongeluk op de matrixborden een maximale toegestane snelheid van 50 km/uur aangegeven, ondersteund door knipperende amberkleurige waarschuwingslampen.
Voor de weggebruikers op de A15 is dan ook zonder meer kenbaar geweest dat de verkeersituatie ter plaatse duidelijk meer dan de gebruikelijke oplettendheid vereiste dan die van een autobestuurder normaliter al mag worden verwacht.
Daar komt bij dat de verdachte naar eigen zeggen sinds een paar maanden zelf ook dagelijks op deze weg reed en hij, zoals ook een getuige heeft verklaard, bekend geweest moet zijn met filevorming op dit weggedeelte op de vrijdagmiddag.
Ondanks deze waarschuwingen heeft de verdachte zijn snelheid niet aangepast aan de op dat moment geboden maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, weergegeven op de matrixborden, maar heeft ook zijn snelheid niet zodanig aangepast dat hij zijn voertuig tot stilstand had kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg vrij was.
De verdachte heeft namelijk tot aan de plaats van het ongeval niet alleen de waarschuwing door de matrixborden genegeerd of niet opgemerkt, maar kennelijk ook de toen bijna 300 meter verderop stilstaande vrachtwagen niet gezien en is daar vol achterop gereden.
Deze gedragingen van de verdachte zijn – in hun samenhang bezien – zodanig dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Van slechts één enkel moment van onoplettendheid is geen sprake geweest.
Gelet op het voorgaande is het door de verdachte veroorzaakte verkeersongeval aan zijn schuld, als bedoeld in artikel 6 WVW, te wijten. Het verweer wordt verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 3 juni 2022 te Gorinchem als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door met dat motorrijtuig aanmerkelijk, onvoorzichtig
en onoplettend te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de rijksweg A15,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- met een snelheid heeft gereden van ongeveer 82 km/u, in elk geval met een (veel)
hogere snelheid dan de toen ter plaatse vanwege filevorming (op zich boven de weg
bevindende matrixborden aangegeven) toegestane maximumsnelheid van 50 km
per uur en- de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was
om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg
kon overzien en waarover deze vrij was en
- ( aldus rijdende) achterop een vóór hem, verdachte,
stilstaande vrachtauto is gebotst,
waardoor de zich op de achterbank van die personenauto bevindende
medepassagier, genaamd [slachtoffer] , is gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft op 3 juni 2022 een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt. De verdachte heeft zich niet gehouden aan de maximumsnelheid die op de matrixborden boven de snelweg stond weergegeven. Hij heeft de voor hem al enige tijd stilstaande vrachtwagen niet opgemerkt en is in volle vaart met ongeveer 82 kilometer per uur op deze vrachtwagen gebotst. Als gevolg hiervan is het slachtoffer ter plaatse overleden. Hierdoor is een leven verloren gegaan en diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Dit is op indrukwekkende wijze onder woorden gebracht in de op de zitting voorgelezen slachtofferverklaringen van de moeder van het slachtoffer, en van de verloofde van het slachtoffer die als bijrijder óók in de auto zat.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf vanuit het perspectief van de nabestaanden recht doet aan het leed van de nabestaanden. De rechtbank benadrukt wel dat voor de aard en omvang van de op te leggen straf niet de (tragische) gevolgen bepalend zijn, maar de omvang van het schuldverwijt dat aan de verdachte kan worden gemaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft in een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 september 2024, gezien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Wel is aan de verdachte ná het ongeval nog een strafbeschikking opgelegd voor een andere ernstige verkeersovertreding, namelijk het rijden onder invloed van verdovende middelen (artikel 8, vijfde lid, WVW).
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij sprake is van aanmerkelijk schuld en waarbij het slachtoffer is komen te overlijden, wordt als uitgangspunt een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar opgelegd.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop van de zaak. De rechtbank acht daarom een taakstraf voor de duur van 200 uren passend en geboden. Ook acht de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar passend en geboden, mede gelet op de justitiële documentatie van de verdachte. De rechtbank ziet geen reden af te wijken van deze onvoorwaardelijke ontzegging.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een vergoeding van € 15.000,- aan immateriële schade (shockschade). De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een vergoeding van
€ 7.500,- aan immateriële schade (shockschade). Namens de benadeelde partijen is op zitting toegelicht dat door de verzekering de materiële schadeposten al zijn vergoed en dat aan beide benadeelde partijen in dat kader ook al affectieschade is toegekend conform de forfaitaire bedragen van het Besluit Vergoeding Affectieschade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Verzocht is beide vorderingen toe te wijzen. Ten aanzien van de toe te wijzen hoogte refereert de officier zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.
Standpunt verdediging
Verzocht is de vorderingen af te wijzen, dan wel de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen. Aangevoerd is dat niet vastgesteld kan worden van wie de slachtofferverklaringen afkomstig zijn zodat de identiteit van de benadeelde partijen niet kan worden vastgesteld. Daarnaast zijn de ingediende vorderingen te gecompliceerd om deze te kunnen behandelen in dit strafproces, mede gelet op het feit dat mogelijk sprake is van eigen schuld omdat het slachtoffer geen autogordel droeg op het moment van het ongeluk. Hiermee zou, zo begrijpt de rechtbank, in elk geval rekening gehouden moeten worden bij het vaststellen van met de hoogte van de vergoeding.
8.3.
Beoordeling
Allereerste merkt de rechtbank op dat er geen reden is te twijfelen aan de identiteit van de twee benadeelde partijen. De vorderingen tot schadevergoeding en de slachtofferverklaringen zijn door de advocaat van de benadeelde partijen aangeleverd en uit de inhoud van de verklaringen volgt afdoende dat deze afkomstig zijn van de moeder en de verloofde van het slachtoffer.
Juridisch kader shockschade
Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt kan ̶ afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden ̶ ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt.
Gezichtspunten die daarbij een rol spelen zijn:
( a) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad,
( b) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en
( c) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer (ECLI:NL:HR:2022:958).
Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is en in voldoende mate objectiveerbaar.
De hoogte van de geleden schade dient te worden vastgesteld naar billijkheid, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en de ernst van het letsel en de verwachting van het herstel van het letsel. Ook dient de rechtbank, waar mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Naast een aanspraak op vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door een hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, kan een secundair slachtoffer ook, als naaste van het primaire slachtoffer, een aanspraak hebben op een vaste vergoeding op grond van de artikelen 6:107 lid 1, aanhef en onder b BW en 6:108 lid 1 in verbinding met artikel 6:108 lid 3 BW (‘affectieschade’) . In zo’n geval van samenloop van deze aanspraken zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die
aanspraak op affectieschade (ECLI:HR:2022:958).
Vordering [benadeelde 1]
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, gelet op hetgeen onder de beoordeling van het bewijs is opgenomen, jegens de benadeelde partij onrechtmatig heeft gehandeld en dat de verdachte daarom gehouden is om aan de benadeelde partij de schade te vergoeden die volgt uit het door dit onrechtmatig handelen veroorzaakte geestelijk letsel. Redengevend daarvoor is het volgende.
De heer [benadeelde 1] zat op het moment van het ongeval in dezelfde auto als het slachtoffer, zijn verloofde, met wie hij een nauwe affectieve relatie had. Hij heeft het ongeval meegemaakt en heeft moeten zien hoe zijn verloofde ernstig gewond is geraakt. Hij heeft ook gezien hoe zij tevergeefs werd gereanimeerd en ter plekke overleed. Hoezeer dit hem heeft geraakt volgt ook uit het feit dat de verbalisanten verklaard dat zij bij aankomst op de plaats van het ongeval zagen dat de benadeelde hevig geëmotioneerd was. De confrontatie met het zien overlijden van zijn verloofde heeft bij de heer [benadeelde 1] zonder twijfel een hevige emotionele schok teweeggebracht.
Uit de overgelegde medische gegevens blijkt voorts dat de benadeelde partij onder andere lijdt aan een posttraumatische reactieve depressie. Hiervoor is behandeling gestart. De rechtbank leidt uit de stukken ook af dat deze psychische schade is ontstaan als gevolg van de confrontatie met de gevolgen van het strafbare feit.
Gelet op het voorgaande komt de shockschade voor vergoeding in aanmerking. De gevorderde hoogte van het bedrag van € 15.000,- acht de rechtbank billijk. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de samenloop met geleden en de hoogte van de eerder toegekende affectieschadeaffectieschade. De vordering zal daarom ook in zijn geheel worden toegewezen.
De rechtbank gaat daarbij voorbij aan het stelling van de advocaat dat sprake is van eigen schuld bij het slachtoffer en dat dit een rol zou moeten spelen bij de hoogte van de vergoeding. Hoewel het aandeel van het slachtoffer op zich kan worden meegewogen bij de beoordeling van het gedrag van de verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding rekening te houden met het feit dat het slachtoffer geen autogordel om had toen zij op de achterbank van de auto lag. Immers, het slachtoffer heeft geen rekening kunnen of moeten houden met het feit dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend zou rijden als gevolg waarvan het ongeval heeft plaatsgevonden. Het is door die daad dat de benadeelde partij schade heeft opgelopen.
De benadeelde partij heeft ook gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022.
Vordering [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] betreft de moeder van het overleden slachtoffer, met wie zij, zo blijkt uit de slachtofferverklaring, een nauwe affectieve relatie heeft gehad. Zoals hiervoor vermeld is aan haar reeds een vergoeding van de affectieschade als gevolg van het verlies van haar dochter toegekend.
Gebleken is dat mevrouw [benadeelde 2] door de werkgever van haar dochter telefonisch is geïnformeerd over het ongeluk en het overlijden van haar dochter. Mevrouw [benadeelde 2] heeft haar dochter later in het ziekenhuis geïdentificeerd aan de hand van een tweetal schokkende foto’s. Het is invoelbaar dat mevrouw [benadeelde 2] door het verlies van haar dochter veel leed is aangedaan. Het staat ook buiten kijf dat het zien van haar gewonde en overleden dochter grote indruk op haar moet hebben gemaakt.
De rechtbank kan op basis van de overgelegde medische gegevens echter niet vaststellen dat de confrontatie met die foto’s bij de benadeelde partij een zodanig hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht dat daaruit voldoende objectiveerbaar geestelijk letsel opgetreden is. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de schade is ontstaan, te weten: 3 juni 2022. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in haar vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
ontzegt de verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar;
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde 1] , te betalen een bedrag van €
15.000,- (zegge: vijftienduizend euro),bestaande uit immateriële schade (shockschade), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde 1] te betalen
€ 15.000,- (zegge: vijftienduizend euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 15.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
110 (honderdtien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Brouwer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 6 november 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 3 juni 2022 te Gorinchem als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig
en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van
de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de rijksweg A15,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- met een snelheid heeft gereden van ongeveer 82 km/u, in elk geval met een (veel)
hogere snelheid dan de toen ter plaatse vanwege filevorming (op zich boven de weg
bevindende matrixborden aangegeven) toegestane maximumsnelheid van 50 km
per uur en/of
- de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was
om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg
kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( aldus rijdende) tegen/achterop een vóór hem, verdachte, langzaam rijdende dan
wel stilstaande vrachtauto is gebotst,
waardoor de zich op de achterbank van die personenauto bevindende
medepassagier, genaamd [slachtoffer] , is gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 juni 2022 te Gorinchem als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande
weg, de rijksweg A15, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd,
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, toen daar,
- met een snelheid heeft gereden van ongeveer 82 km/u, in elk geval met een (veel)
hogere snelheid dan de toen ter plaatse vanwege filevorming (op zich boven de weg
bevindende matrixborden aangegeven) toegestane maximumsnelheid van 50 km
per uur en/of
- de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was
om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg
kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( aldus rijdende) tegen/achterop een vóór hem, verdachte, langzaam rijdende dan
wel stilstaande vrachtauto is gebotst.