ECLI:NL:RBROT:2024:11370

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
C/10/620739 / FA RK 21-4773
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bijzondere curator in een zorg- en opvoedingszaak met betrekking tot een minderjarige

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 5 november 2024, wordt de benoeming van een bijzondere curator voor een minderjarige besproken. De zaak betreft de contactregeling tussen de man en zijn jongste dochter, die al geruime tijd geen contact met hem heeft. De rechtbank heeft eerder een deskundige benoemd om de situatie te onderzoeken, en op basis van het rapport van deze deskundige wordt geconcludeerd dat het voor de minderjarige van belang is om vrijgemaakt te worden door haar moeder en broers en zussen om contact te hebben met haar vader. De deskundige heeft geadviseerd dat het hele gezin behandeld moet worden om de situatie te verbeteren. De vrouw heeft echter kritiek op het onderzoek en de uitkomsten, wat de rechtbank als een contra-indicatie beschouwt voor verdere stappen. De raad voor de kinderbescherming heeft aangegeven dat de situatie erg verdrietig is en dat er een systeemprobleem is. De rechtbank overweegt de benoeming van een bijzondere curator om de intrinsieke wens van de minderjarige te onderzoeken, aangezien er een belangenstrijd is tussen de ouders en de minderjarige. De rechtbank benoemt uiteindelijk [naam 8] als bijzondere curator, met de opdracht om de belangen van de minderjarige te behartigen en haar wensen ten aanzien van de rol van haar vader in haar leven te onderzoeken. De rechtbank besluit dat de kosten van het deskundigenonderzoek door beide ouders gezamenlijk gedragen moeten worden. De zaak wordt pro forma aangehouden tot 1 april 2025, in afwachting van het verslag van de bijzondere curator.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/620739 / FA RK 21-4773
Beschikking van 5 november 2024 over de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
wonende te [plaatsnaam] ,
advocaat mr. F.C. Frederiks te Zwijndrecht,
t e g e n
[naam 2], hierna: de man,
wonende te [plaatsnaam] ,
advocaat mr. A. Harent te Dordrecht.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 1 februari 2024 waarbij een onderzoek door een deskundige is bevolen;
  • het rapport van de deskundige met bijlagen van 8 juli 2024;
  • de berichten met bijlagen van de vrouw van 3 september 2024 en 1 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), als adviseur, vertegenwoordigd door [naam 4] .
1.3.
[minderjarige] heeft de kinderrechter op 29 september 2024 een mail gestuurd.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In deze zaak speelt nog altijd de contactregeling tussen de man en de jongste dochter van partijen, [minderjarige] . Zij is inmiddels dertien jaar en heeft al een aantal jaar geen contact met haar vader. In de beschikking van 1 februari 2024 is een deskundige benoemd. Deze deskundige heeft een uitvoerig onderzoek gedaan waarbij gesproken is met de man, de vrouw, de vijf kinderen van partijen en een aantal derden. De deskundige concludeert dat het voor [minderjarige] van belang is dat zij vrij gemaakt wordt door haar moeder en broer en zussen om contact te hebben met haar vader. Als moeder en de broer en zussen niet openstaan voor de voorgestelde interventies of de bevindingen van de deskundige niet onderschrijven dan zal het loyaliteitsconflict verder toenemen. Als interventie is voorgesteld dat het hele systeem, dus partijen en alle kinderen, behandeld worden door bijvoorbeeld een orthopedagoog generalist, die [minderjarige] ook kan helpen met kleine stapjes. Alleen dan zou [minderjarige] in de toekomst onbelast contact met haar vader kunnen hebben.
De man onderschrijft de inhoud van het onderzoek.
De vrouw heeft kritiek op het onderzoek, zowel op de wijze waarop het onderzoek is verricht als de uitkomst van het onderzoek. Dat is, zoals de rechtbank begrijpt, een contra indicatie voor vervolgstappen. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het voor iedereen een hele verdrietige situatie is, dat het een probleem van het systeem is en dat daarvoor iedereen nodig is. Anders wordt van [minderjarige] iets onmogelijks gevraagd. Rust is echter ook geen oplossing volgens de raad en het zou helpend zijn als er geen druk is. De raad adviseert om het verzoek af te wijzen.
2.2.
Het is de rechtbank opgevallen dat het gesprek tussen de deskundige en [minderjarige] aanzienlijk korter heeft geduurd dan de gesprekken met de andere kinderen. De deskundige merkt ook op dat [minderjarige] niet inhoudelijk vertelt. De middelste kinderen ( [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] ) zijn er stellig van overtuigd dat contact met hun vader voor [minderjarige] niet goed is. Zij hebben ook een uitvoerige reactie gegeven op het onderzoek. Hun mening voert dan ook de boventoon in het onderzoek.
2.3.
De vraag die nu voorligt, en die ook zo naar voren is gekomen tijdens de mondelinge behandeling, is of deze procedure beëindigd moet worden door afwijzing van het verzoek van de man. De vrouw pleit ervoor dat er in het belang van [minderjarige] rust moet komen, waartoe zij ook een verzoek tot schorsing doet voor het geval de rechtbank een zorgregeling vaststelt. De man wil het leven van [minderjarige] niet verstoren, maar wil er alles aan doen om nog iets van contact te krijgen met zijn dochter. Zijn voorstel om contact te herstellen via het Rotterdams Omgangshuis komt de rechtbank in dit stadium niet passend voor, zeker ook niet gelet op de leeftijd van [minderjarige] . Wel kan de rechtbank de man volgen in zijn voorstel om een bijzondere curator (orthopedagoog generalist) op grond van artikel 1:250 BW te benoemen voor [minderjarige] .
2.3.1.
Artikel 1:250 BW bepaalt – voor zover hier van belang – het volgende. Wanneer in aangelegenheden over de verzorging en opvoeding van de minderjarige de belangen van de met het gezag belaste ouders of één van hen in strijd zijn met die van de minderjarige, kan de rechtbank een bijzondere curator benoemen om de minderjarige ter zake zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen als de rechtbank dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen.
2.3.2.
Gebleken is dat zich een belangenstrijd in de zin van voornoemd artikel voordoet, namelijk de strijd over het contact tussen [minderjarige] en haar vader. De rechtbank acht het in belang van [minderjarige] dat zij via een bijzondere curator haar eigen stem kan laten horen. Tot nu toe ontbreekt een duidelijke mening van [minderjarige] waarom zij geen contact met haar vader wil. De raad gaf aan dat [minderjarige] onzichtbaar is omdat zij aan het overleven is. [minderjarige] wijst volgens de raad een deel van zichzelf af en vraagt zich af waarom het moeder niet lukt voor [minderjarige] dat zij een eigen beeld van haar vader kan vormen.
De bijzondere curator kan de intrinsieke wens van [minderjarige] zichtbaar maken. Als haar wens is om geen contact met haar vader te hebben, dan is dat zo. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling ook aangegeven dat als het niet lukt om contact te hebben, het niet anders is. Deze stap is voor de man de laatste strohalm. Als [minderjarige] wel iets zou willen, bijvoorbeeld een e-mail sturen, dan kan de bijzondere curator daarbij helpen. De rechtbank merkt hierbij op dat de vrouw eerder geen bezwaar had tegen benoeming van een bijzondere curator voor [minderjarige] en tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat het fijn voor [minderjarige] zou zijn als zij met een psycholoog kan praten als zij daar behoefte aan heeft. Op de lijst van bijzondere curatoren staat geen orthopedagoog. De rechtbank zal, als laatste poging en in aanvulling op het deskundigenonderzoek, [naam 8] , psycholoog en systeemtherapeut, als bijzondere curator benoemen. Zij is ook bereid gevonden om in deze procedure als bijzondere curator op te treden.
2.3.3.
De rechtbank zal de bijzondere curator ambtshalve benoemen met als opdracht de belangen van [minderjarige] ter zake te behartigen en
:
- te onderzoeken wat de intrinsieke wens van [minderjarige] is ten aanzien van de rol van haar vader in haar leven;
-te onderzoeken waarin de weerstand, die [minderjarige] heeft ten opzichte van (het contact met) haar vader, is gelegen;
- te onderzoeken wat de mogelijkheden voor contact tussen [minderjarige] en haar vader zijn voor de toekomst. Als dit mogelijk is, zou de bijzondere curator [minderjarige] wellicht kunnen ondersteunen bij het hervatten van dit contact, zoals beschreven in het rapport van de deskundige;
- als de bijzondere curator daartoe aanleiding ziet, dan staat het haar vrij ook een advies uit te brengen over benodigde hulpverlening ten behoeve [minderjarige] .
2.3.4.
De bijzondere curator wordt daarbij in overweging gegeven alleen gesprekken te voeren met anderen dan [minderjarige] als daarvoor aanleiding is en [minderjarige] daarmee instemt. Verder verzoekt de rechtbank de bijzondere curator de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW in acht te nemen.
2.3.5.
De bijzondere curator richt het onderzoek in op de manier die zij passend en nodig vindt. Voor het uitvoeren van de opdracht is het noodzakelijk dat ouders meewerken aan het onderzoek van de bijzondere curator. De bijzondere curator heeft aangegeven pas aan het eind van 2024/het begin van 2025 de gesprekken te kunnen gaan voeren. De rechtbank ziet hierin geen bezwaar, ook omdat deze bijzondere curator het meest geschikt wordt geacht. Om die reden zal onder de beslissing geen termijn worden opgenomen voor het indienen van het verslag maar wel een pro forma datum, als in eerste instantie uiterste datum. Het is aan partijen om na elk bericht van de bijzondere curator aan de rechtbank, zich binnen een week uit te laten over de processuele wensen.
2.3.6.
Mede omdat [minderjarige] op 29 september 2024 nog een mail aan de rechter heeft gestuurd, vindt de rechtbank het belangrijk [minderjarige] uit te leggen waarom deze beslissing genomen is. De rechtbank zal de volgende tekst per e-mail aan [minderjarige] sturen.
2.3.7.
Omdat nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten. Wel zal de rechtbank een beslissing nemen over de kosten van de deskundige, omdat de werkzaamheden van de deskundige zijn afgerond. De deskundige heeft haar eindfactuur ingediend ten bedrage van € 10.303,-. Partijen hebben, ieder voor de helft, al een voorschot en een aanvullend voorschot betaald van in totaal € 10.302,50 (€ 6.365,- + € 3.937,50). De rechtbank gaat er van uit dat het verschil tussen het voorschot en de eindfactuur berust op een afronding. De rechtbank is van oordeel dat partijen deze kosten gezamenlijk moeten betalen, ieder voor de helft.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
benoemt tot bijzondere curator:
[naam 8] (Family Matters Rotterdam)
praktijkadres: [adres]
postadres: [postadres] ;
3.2.
bepaalt dat de bijzondere curator schriftelijk verslag doet van haar bevindingen ten aanzien van de onder rechtsoverweging 2.3.3. genoemde punten en daarbij een standpunt inneemt ten aanzien van deze punten;
3.3.
veroordeelt de man en de vrouw ieder voor de helft in de kosten van het deskundigenbericht, van in totaal € 10.302,50, welk bedrag al door partijen is voldaan;
3.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en voor verder te beslissen:
3.5.
houdt de zaak ten aanzien van de zorgregeling aan in afwachting van het verslag van de bijzondere curator tot
1 april 2025 PRO FORMAwaarna partijen binnen een week hun processuele wensen kenbaar dienen te maken;
3.6.
bepaalt dat partijen, hun advocaten en de raad voor de kinderbescherming op genoemde pro forma datum niet hoeven te verschijnen.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. E.L. Visser, griffier, op 5 november 2024.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat zij op andere manier is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.