ECLI:NL:RBROT:2024:11352

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
10/960236-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheidverklaring officier van justitie in vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met belastingdelict

In de zaak met parketnummer 10/960236-18 heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 november 2024 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor gewoontewitwassen en eenvoudig witwassen, waarbij hij handelde in Encrochat-telefoons en een aanzienlijk bedrag verdiende. De officier van justitie, mr. M.M. Egberts, vorderde het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 863.734,91, met de verplichting tot betaling aan de staat. De verdediging verwees naar artikel 74 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, dat stelt dat artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing is op bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten. De rechtbank oordeelde dat het verdiende geld rechtstreeks voortvloeit uit een belastingdelict, waardoor de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering. De rechtbank benadrukte dat de overheid over eigen middelen beschikt om belastinggerelateerde schulden te innen, wat de niet-ontvankelijkheid van de vordering verder onderstreept. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. J.L.M. Boek als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960236-18 (ontneming)
Datum uitspraak: 12 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. R.D.A. van Boom, advocaat in Utrecht.

1.Procedure

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2024 en 29 oktober 2024, gelijktijdig met het onderzoek van de strafzaak, en op 12 november 2024.

2.Vordering

De vordering van de officier van justitie mr. M.M. Egberts strekt tot:
- het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op een bedrag van € 863.734,91;
- het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.
De vordering is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid, Sr. Volgens de officier van justitie is sprake van voordeel verkregen door middel van of uit de baten van het strafbare feit waarvoor de veroordeelde is veroordeeld.

3.Standpunt verdediging

De verdediging heeft (onder andere) gewezen op het bepaalde in artikel 74 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, inhoudende dat ter zake van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten artikel 36e Sr geen toepassing vindt.

4.Beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Bij separaat vonnis van deze rechtbank van 12 november 2024 is de veroordeelde veroordeeld voor gewoontewitwassen en voor eenvoudig witwassen. Volgens dit vonnis heeft de veroordeelde gehandeld in Encrochat-telefoons en daarmee een groot geldbedrag verdiend. De veroordeelde heeft een groot deel van het verdiende geld uit misdrijf verkregen door over de verdiensten van de handel in Encrochat-telefoons geen omzet- en inkomstenbelasting af te dragen, hoewel hij daartoe wel was gehouden. Hij heeft dat geld witgewassen door de bedragen die hij aan de belastingdienst had moeten afdragen te herinvesteren in zijn bedrijf en daarvan privébetalingen te doen.
De veroordeelde is dus – kort gezegd – veroordeeld voor een strafbaar feit waaraan een belastingdelict ten grondslag ligt. De verdediging heeft in dit verband terecht gewezen op het bepaalde in artikel 74 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR), namelijk dat artikel 36e Sr niet van toepassing is op bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten. Deze uit artikel 74 AWR voortvloeiende beperking houdt ermee verband dat de overheid beschikt over een eigen instrumentarium om uit de belastingwet voortvloeiende schulden in te vorderen om zo het nadeel dat de overheid lijdt als gevolg van het bij de belastingwet strafbaar gestelde feit ongedaan te maken.
Omdat het geldbedrag dat de veroordeelde met de handel in Encrochat-telefoons heeft verdiend en waarop de berekening wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd rechtstreeks voortvloeit uit een belastingdelict is de officier van justitie gelet op artikel 74 AWR niet-ontvankelijk in de vordering.

5.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. A.S. Flikweert en H.J. de Kraker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.