Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
2.De beoordeling
3.De beslissing
- € 8.218,50 aan achterstallige huur tot de maand juli 2024;
- € 950,98 aan incassokosten;
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2024 een verstekvonnis gewezen in een huurzaak tussen Stichting Havensteder en een gedaagde die niet in de procedure is verschenen. De eiseres, Havensteder, had de gedaagde gedagvaard wegens het niet nakomen van betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft ambtshalve beoordeeld of er sprake was van oneerlijke bepalingen in de huurovereenkomst, specifiek met betrekking tot het huurprijswijzigingsbeding. Dit beding werd als oneerlijk aangemerkt op basis van Richtlijn 93/13 EG, omdat het de verhuurder het recht gaf om de huurprijs jaarlijks te verhogen zonder dat dit in verhouding stond tot de marktwaarde op het moment van het aangaan van de overeenkomst.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurprijs die in 2019 was overeengekomen, van € 1.020,- per maand, gehandhaafd moest blijven, omdat het huurprijswijzigingsbeding vernietigd werd. Havensteder had een huurachterstand van € 8.218,50 tot juli 2024, wat grotendeels werd toegewezen. De kantonrechter wees ook de gevorderde rente af, omdat er sprake was van een oneerlijk boetebeding in de Algemene huurvoorwaarden. Havensteder kreeg wel een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, tot een bedrag van € 950,98.
De huurovereenkomst werd ontbonden, en de gedaagde werd veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen. Tevens werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.030,35 per maand aan Havensteder vanaf juli 2024 tot de ontruiming. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.135,39, die door de gedaagde moesten worden betaald. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kon worden uitgevoerd, ook als er beroep werd aangetekend.