In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster, die kampt met financiële problemen en onder beschermingsbewind staat. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij zij 3% van haar totale schuldenlast van € 35.576,75 heeft aangeboden. Vier van de vijf schuldeisers hebben ingestemd met deze regeling, maar één schuldeiser, [schuldeiser], heeft geweigerd. Deze schuldeiser heeft in haar verweerschrift aangegeven dat het aanbod niet het maximaal haalbare is en dat verzoekster niet voldoende inspanningen heeft geleverd om haar financiële situatie te verbeteren.
De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van de schuldeiser die heeft geweigerd. De rechtbank concludeert dat het aanbod van verzoekster het uiterste is wat zij kan bieden, gezien haar medische en psychische klachten, en dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat zal opleveren voor de schuldeisers dan de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft daarom het verzoek van verzoekster toegewezen en [schuldeiser] bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is [schuldeiser] veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil, aangezien verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Dit betekent dat verzoekster kan doorgaan met het betalen van haar schulden en dat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene die daartoe recht heeft volgens de Faillissementswet.