ECLI:NL:RBROT:2024:11281

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
FT RK 24/875 / FT RK 24/876
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldregeling met meerdere schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een dwangakkoord, ingediend door verzoekster, die kampt met financiële problemen en onder beschermingsbewind staat. Verzoekster heeft een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij zij 3% van haar totale schuldenlast van € 35.576,75 heeft aangeboden. Vier van de vijf schuldeisers hebben ingestemd met deze regeling, maar één schuldeiser, [schuldeiser], heeft geweigerd. Deze schuldeiser heeft in haar verweerschrift aangegeven dat het aanbod niet het maximaal haalbare is en dat verzoekster niet voldoende inspanningen heeft geleverd om haar financiële situatie te verbeteren.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van de schuldeiser die heeft geweigerd. De rechtbank concludeert dat het aanbod van verzoekster het uiterste is wat zij kan bieden, gezien haar medische en psychische klachten, en dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat zal opleveren voor de schuldeisers dan de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft daarom het verzoek van verzoekster toegewezen en [schuldeiser] bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is [schuldeiser] veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil, aangezien verzoekster niet door een advocaat is bijgestaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er nu een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Dit betekent dat verzoekster kan doorgaan met het betalen van haar schulden en dat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen acht dagen na de uitspraak worden aangevochten door degene die daartoe recht heeft volgens de Faillissementswet.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 10 oktober 2024
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 2 juli 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser], in behandeling bij Boeder Incasso (hierna: [schuldeiser]),
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting op 2 oktober 2024 een verweerschrift toegezonden. In het verweerschrift is tevens aangegeven dat om proceseconomische redenen namens [schuldeiser] niemand ter zitting aanwezig zal zijn.
Ter zitting van 3 oktober 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw S. Rosema, werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw N. Yerlikaya, werkzaam bij Perspectief Bewind (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • mevrouw J. Immerzeel, werkzaam bij het wijkteam (hierna: maatschappelijk werk).
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 35.576,75 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 20 maart 2024 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 3% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster heeft medische en psychische klachten, waardoor zij thans niet in staat is om te werken. Verzoekster is voor deze klachten onder behandeling. Verzoekster is door de uitkerende instantie vrijgesteld van haar sollicitatieverplichting tot 11 juni 2025. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat verzoekster naast een Participatiewet-uitkering alimentatie ontvangt. Deze alimentatie wordt verrekend met haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster staat sinds 21 maart 2023 onder beschermingsbewind. De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat de financiële situatie stabiel is. Maatschappelijk werk heeft ter zitting verklaard dat de begeleiding goed loopt en dat verzoekster hulp krijgt van het wijkteam zolang dat nodig is.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Vier schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 2.700,73 op verzoekster, welke 7,59% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

[schuldeiser] stelt in haar verweerschrift dat het aanbod niet het maximaal haalbare is. Verzoekster werkt niet en het is onduidelijk of zij solliciteert. Verder heeft schuldhulpverlening niet uitgelegd hoe tijdens de uitvoering van het voorstel aantoonbare inspanningen worden verricht om de inkomsten te behouden en/of te vergroten en of de afloscapaciteit volledig zal worden ingebracht. [schuldeiser] heeft recht en belang bij stringente controle op de sollicitatieplicht, hetgeen bij toepassing van de WSNP is gewaarborgd en bij een dwangakkoord niet. Daarnaast ontvangt verzoekster geen alimentatie, terwijl zij wel twee kinderen heeft. Het valt verzoekster te verwijten dat zij zich niet heeft ingespannen alimentatie te krijgen. Ten slotte heeft [schuldeiser] in haar contacten met schuldhulpverlening aangegeven dat zij grote waarde hecht aan het strenge wettelijke stramien en het toezicht door de rechtbank. [schuldeiser] neemt daarbij een iets lagere opbrengst voor lief, de schade is immers al geleden. [schuldeiser] stelt zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 7,59%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vier van de vijf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Stroomopwaarts. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster heeft psychische en medische klachten, voor welke klachten zij onder behandeling is. Zij is door de uitkerende instantie vrijgesteld van haar sollicitatieverplichting tot 11 juni 2025.Verzoekster ontvangt alimentatie ten behoeve van haar twee kinderen, welke alimentatie wordt verrekend met haar Participatiewet-uitkering. Voldoende aannemelijk is geworden dat zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.