ECLI:NL:RBROT:2024:11275

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
FT RK 24/404/ FT RK 24/405 - FT RK 24/406 / FT RK 24/407
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in een schuldsaneringsprocedure met betrekking tot meerdere schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoekers, die te maken hebben met een aanzienlijke schuldenlast van in totaal € 134.360,40. Verzoekers, die onder beschermingsbewind staan, hebben een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, waarbij twintig van de éénentwintig schuldeisers akkoord zijn gegaan met het voorstel. De enige schuldeiser die niet instemt, [schuldeiser], heeft een vordering van € 95.997,16, wat 71,4% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt. De rechtbank heeft de situatie van verzoekers beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat verzoeker fulltime werkt en verzoekster, die de zorg voor hun meerderjarige zoon met een verstandelijke beperking op zich neemt, niet kan werken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het aangeboden akkoord het maximaal haalbare is en dat de belangen van verzoekers en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van [schuldeiser]. De rechtbank heeft daarom [schuldeiser] bevolen in te stemmen met de schuldregeling en het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. De kosten van de procedure zijn begroot op nihil, aangezien verzoekers niet zijn bijgestaan door een advocaat en er geen griffierecht verschuldigd is. Dit vonnis is in het openbaar uitgesproken door mr. C. de Jong, rechter, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 10 oktober 2024
in de zaak van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2]
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 18 april 2024, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- [schuldeiser], in behandeling bij De Ruijter & Willemsen Gerechtsdeurwaarders (hierna: [schuldeiser]),
die weigert mee te werken aan een door verzoekers aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser] heeft voorafgaand aan de zitting op 2 oktober 2024 een verweerschrift toegezonden. [schuldeiser] heeft in het verweerschrift aangegeven om proceseconomische redenen alleen schriftelijk verweer te voeren.
Ter zitting van 3 oktober 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • mevrouw S. Ramlal, werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer E. Bozkurt, werkzaam bij Lage Landen Bewindvoering (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het verzoek

Verzoekers hebben volgens het ingediende verzoekschrift éénentwintig schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser met één vordering en twintig concurrente schuldeisers met drieëntwintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van
€ 134.360,40 van verzoekers te vorderen. Verzoekers hebben bij brief van 14 september 2023 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een betaling van 25,15% aan de preferente schuldeisers en 12,58% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekers is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van de AOW-uitkering van verzoeker. Verzoeker heeft de inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, maar heeft daarnaast een fulltime dienstbetrekking. Verzoekster werkt niet. Zij heeft medische klachten maar is niet arbeidsongeschikt verklaard. Zij heeft echter de intensieve zorg voor haar meerderjarige zoon. Deze zoon heeft een verstandelijke beperking en ernstige medische klachten, waardoor hij afhankelijk is van de zorg van verzoekster. De zoon kan niet zelfstandig leven. De beschermingsbewindvoerder heeft verklaard dat de financiële situatie stabiel is. De aangeboden regeling voorziet in een uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Ter zitting heeft schuldhulpverlening aangegeven dat de startdatum van het minnelijk traject (en dus de termijn van achttien maanden waarin gespaard zal worden voor de gezamenlijke schuldeisers) gesteld zal worden op 1 november 2024. Dit in verband met het loonbeslag dat gedurende het traject bij schuldhulpverlening op het inkomen van verzoeker heeft gelegen.
Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke hebben gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden. Verzoekers hebben sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en hun vaste lasten worden inmiddels door de beschermingsbewindvoerder voldaan.
Twintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 95.997,16 op verzoeker, welke 71,4% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

[schuldeiser] stelt zich op standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen. Het aangeboden akkoord staat in geen enkele verhouding tot de vordering van [schuldeiser]. Daarnaast stelt [schuldeiser] zich op het standpunt dat het aanbod niet het maximaal haalbare is. Het is niet bekend tot wanneer het tijdelijke contract van verzoeker loopt. Verzoekster werkt niet en heeft niet aangetoond dat zij arbeidsongeschikt is. [schuldeiser] hecht waarde aan de zwaarder wegende inspanningsverplichting in het WSNP-traject, omdat in een dergelijk wettelijk traject de belangen van de schuldeisers beter worden behartigd. [schuldeiser] is nog immer bereid om een betalingsregeling te treffen op basis van de geldende afloscapaciteit. Na het voldoen van de regeling voor een nader te bepalen aantal termijnen, zou er als de inkomstenpositie meer stabiel is, alsnog een voorstel tegen finale kwijting gedaan kunnen worden.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekers of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 71,4%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk twintig van de éénentwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekers in staat moeten worden geacht. Uit het verzoekschrift en verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker, ondanks dat hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, fulltime werkt. Hij ontvangt inkomsten uit een AOW-uitkering en inkomsten uit dienstbetrekking. Verzoekster werkt niet. Zij is weliswaar niet arbeidsongeschikt, echter zij heeft de intensieve zorg voor haar zoon, die niet zelfstandig kan leven. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat verzoekster daardoor niet in staat is om te werken. Bovendien heeft schuldhulpverlening het aanbod ter zitting in die zin gewijzigd, dat de ingangsdatum van de regeling zal worden gesteld op 1 november 2024. De reden hiervoor is dat er gedurende het minnelijke traject bij schuldhulpverlening nog loonbeslag heeft gelegen, waardoor verzoekers in die periode niet maximaal hebben kunnen sparen voor de gezamenlijke schuldeisers. De gelden die door onder het beslag zijn ontvangen, zijn doorgestort naar de gerechtigde, zodat schuldhulpverlening het onder het beslag geïncasseerde ook niet kan verrekenen in het kader van de uitdelingen in het minnelijk traject. Daarom is gekozen de startdatum op een latere datum te stellen, zodat er feitelijk na een toewijzende uitspraak nog 18 maanden gespaard zal worden.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekers het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zullen afdragen, is voldaan. Verzoekers staan onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel, met ingang van 1 november 2024, een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekers van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht.
Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekers zouden kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekers die vanuit een stabiele situatie hun schuldenproblematiek willen oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekers niet zijn bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekers zullen kunnen voortgaan met het betalen van hun schulden en dat zij niet verkeren in de toestand dat zij hebben opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekers begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.