ECLI:NL:RBROT:2024:11260

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
C/10/682402 / JE RK 24-1503
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarige met zorgen over ontwikkeling en gedrag

In deze zaak heeft de kinderrechter op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2007. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, maar wijzigde dit verzoek tijdens de mondelinge behandeling naar een ondertoezichtstelling tot aan de meerderjarigheid van de minderjarige. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vader, een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordiger van de William Schrikker Stichting aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige bij zijn ouders woont en dat de moeder het ouderlijk gezag heeft. De Raad heeft zorgen geuit over het gedrag en de ontwikkeling van de minderjarige, waaronder zelfbepalend gedrag, schoolverzuim en eerdere politiecontacten. De moeder en vader hebben verweer gevoerd tegen het verzoek, waarbij zij stelden dat de zorgen van de Raad overdreven zijn en dat de minderjarige zich aan de afspraken houdt. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad gedeeld, maar oordeelde dat er geen sprake was van een zodanige ernstige ontwikkelingsbedreiging dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk was. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad afgewezen, met de overweging dat de minderjarige zelf moet laten zien dat hij zich aan de afspraken kan houden en dat er al toezicht is vanuit de jeugdreclassering.

De beslissing is openbaar uitgesproken en de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven. De kinderrechter heeft benadrukt dat het aan de minderjarige is om zijn verantwoordelijkheid te nemen en dat de ouders vertrouwen hebben in zijn ontwikkeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/682402 / JE RK 24-1503
Datum uitspraak: 22 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam 1],
hierna te noemen de moeder, wonende in [plaatsnaam],
advocaat mr. F. el Makhtari te Rotterdam,
[naam 2],
hierna te noemen de vader, wonende in [plaatsnaam].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 27 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 3];
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI, [naam 4].
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij de ouders.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De Raad heeft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling gewijzigd in die zin dat een ondertoezichtstelling wordt verzocht voor de duur tot aan meerderjarigheid.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft het gewijzigde verzoek tijdens de mondelinge behandeling als volgt toegelicht. [minderjarige] heeft veel meegemaakt. Mogelijk dat er sprake is van trauma en hechtingsproblematiek. Er zijn zorgen over zijn gedrag, sociaal-emotionele ontwikkeling en cognitieve ontwikkeling. Hij laat zelfbepalend gedrag zien, heeft veel politie contacten gehad en heeft moeite met het nakomen van afspraken. Fivoor heeft het dossier moeten sluiten, omdat [minderjarige], naar meerdere keren dit met hem te hebben besproken, niet naar de afspraken ging. Daarnaast is er sprake van schoolverzuim. Hij heeft op dit moment een stageplek gevonden, maar eerder is het op meerdere stageplekken niet goed gegaan, omdat hij geen zin meer had. De moeder is onvoldoende in staat om [minderjarige] te begrenzen en aan te sturen. [minderjarige] accepteert haar gezag niet. Een eerder verzoek tot ondertoezichtstelling is in januari 2024 ter zitting ingetrokken, omdat de moeder had toegezegd mee te zullen welen aan Multisysteem Therapie (hierna: MST). Helaas is gebleken dat de situatie niet ten goede is veranderd. Vanwege het wantrouwen dat de moeder heeft in de instanties, is MST niet van de grond gekomen. Ook een persoonlijkheidsonderzoek (hierna: PO) bij [minderjarige] is nog niet in gang gezet, omdat de moeder en [minderjarige] hieraan niet mee willen werken. Een PO onderzoek wordt echter nog steeds noodzakelijk geacht om te bezien welke hulpverlening en begeleiding [minderjarige] nodig heeft. Daarnaast wordt opvoedondersteuning van belang geacht om de opvoedvaardigheden van de moeder de versterken. Er is op dit moment sprake van begeleiding en toezicht vanuit de jeugdreclassering, maar vanuit een ondertoezichtstelling kan meer gezinsgericht worden gewerkt. [minderjarige] wordt dit jaar meerderjarig. Een ondertoezichtstelling wordt als laatste kans wordt gezien.
4.2.
De GI heeft zich tijdens de mondelinge behandeling aangesloten bij het verzoek van de Raad. Gelet op de zorgen is het van belang om naast een jeugdreclasseerder ook een jeugdbeschermer in te zetten. Het is van belang om alle mogelijkheden aan te grijpen om [minderjarige] zo goed mogelijk voor te bereiden richting volwassenheid. Een PO kan daarbij helpend zijn.
4.3.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. De Raad doet de zorgen erger voorkomen dan dat ze zijn. Het schoolverzuim ziet met name op de stage die [minderjarige] nog moet afronden. Inmiddels heeft hij een stageplek gevonden en hij zal hier in september beginnen. Als hij de stage heeft afgerond, behaalt hij gewoon zijn diploma. Daarnaast hebben er sinds december 2023 geen politiecontacten meer plaatsgevonden. Hij wordt dagelijks in de gate gehouden door de wijkagent, maar er hebben zich geen problemen meer voorgedaan. Ook is hij meerdere keren bij Fivoor geweest. Omdat Fivoor hem niet kon bereiken is de behandeling stopgezet, terwijl [minderjarige] zelf ook heeft geprobeerd Fivoor te bereiken zonder resultaat. Tot slot is het onjuist dat het verzoek tot ondertoezichtstelling in januari is ingetrokken omdat de moeder MST zou accepteren. Het verzoek is ingetrokken omdat bleek dat de moeder alle hulpverlening accepteerde die maar werd aangeboden. MST is niet van de grond gekomen omdat de behandelaar zelf aangaf dat als het gezin geen hulp wilde, het niet hoefde. Gelet op dit alles ziet de moeder geen meerwaarde om [minderjarige] voor de laatste paar maanden tot hij 18 is onder toezicht te stellen. [minderjarige] moet zelf inzien dat hij zijn best moet doen om zijn stage te halen. Daar is geen extra hulp voor nodig. Daar komt bij dat er voldoende zicht is vanuit de jeugdreclassering.
4.4.
De vader heeft zich aangesloten bij het standpunt van de moeder. De vader heeft met [minderjarige] gesproken en [minderjarige] ziet in dat hij zijn best moet doen. [minderjarige] zat in zijn puberteit. Het gaat nu goed met hem. De vader heeft er vertrouwen in dat [minderjarige] zich aan de afspraken zal houden.

5.De beoordeling

5.1
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek, samengevat, een minderjarige onder toezicht stellen indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige niet of onvoldoende wordt geaccepteerd door de ouder(s) met gezag.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige]. [minderjarige] vertoont zelfbepalend gedrag, accepteert geen gezag van de moeder en is in het verleden meerdere keren met politie en justitie in aanraking geweest. De jeugdreclassering is betrokken en [minderjarige] heeft zijn werkstraf uitgevoerd. Op dit moment zien de zorgen met name op de schoolgang. [minderjarige] heeft zich op meerdere stageplekken niet gehouden aan de afspraken, waardoor er sprake is van verzuim en leerplicht betrokken is geraakt. Inmiddels heeft hij zijn examens gehaald en een nieuwe stageplek gevonden. Het is van groot belang dat hij zich hiervoor gemotiveerd zal inzetten, om zijn diploma te behalen. Zowel [minderjarige] als de ouders hebben het vertrouwen dat dit gaat lukken en vinden aanvullende hulpverlening niet nodig.
5.3.
Ondanks dat de kinderrechter de genoemde zorgen door de Raad deelt en van oordeel is dat een PO voor [minderjarige] helpend kan zijn, is de kinderrechter van oordeel dat geen sprake is van een zodanige ernstige ontwikkelingsbedreiging dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het is aan [minderjarige] om te laten zien dat hij zich weet te houden aan de afspraken. Bovendien wordt vanuit de jeugdreclassering toezicht gehouden op zijn ontwikkeling. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de Raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2024 door mr. J.S. van den Berge, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. W.A. Graven als griffier, en op schrift gesteld op 5 september 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.