In deze zaak heeft de kinderrechter op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2007. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, maar wijzigde dit verzoek tijdens de mondelinge behandeling naar een ondertoezichtstelling tot aan de meerderjarigheid van de minderjarige. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vader, een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordiger van de William Schrikker Stichting aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige bij zijn ouders woont en dat de moeder het ouderlijk gezag heeft. De Raad heeft zorgen geuit over het gedrag en de ontwikkeling van de minderjarige, waaronder zelfbepalend gedrag, schoolverzuim en eerdere politiecontacten. De moeder en vader hebben verweer gevoerd tegen het verzoek, waarbij zij stelden dat de zorgen van de Raad overdreven zijn en dat de minderjarige zich aan de afspraken houdt. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad gedeeld, maar oordeelde dat er geen sprake was van een zodanige ernstige ontwikkelingsbedreiging dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk was. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad afgewezen, met de overweging dat de minderjarige zelf moet laten zien dat hij zich aan de afspraken kan houden en dat er al toezicht is vanuit de jeugdreclassering.
De beslissing is openbaar uitgesproken en de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven. De kinderrechter heeft benadrukt dat het aan de minderjarige is om zijn verantwoordelijkheid te nemen en dat de ouders vertrouwen hebben in zijn ontwikkeling.