In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen, aangeduid als [eiser] en [gedaagde], die een affectieve relatie hebben gehad die inmiddels is beëindigd. Tijdens hun relatie heeft [gedaagde] een kapitaalverzekering afgesloten bij Nationaal Spaarfonds, met de afspraak dat de waarde van deze verzekering per 1 april 2021 zou worden uitgekeerd. De waarde op die datum bedroeg € 17.720,-. [eiser] stelt dat er een afspraak was dat [gedaagde] de helft van dit bedrag, € 8.860,-, aan hem zou betalen. Tot nu toe heeft [gedaagde] echter slechts € 5.000,- betaald, waardoor [eiser] in deze procedure het resterende bedrag van € 3.860,-, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten, vordert.
[gedaagde] betwist de eis van [eiser] en stelt dat er geen afspraak is gemaakt over de verdeling van de kapitaalverzekering. Zij voert aan dat de verzekering op haar naam staat en dat zij deze zelf heeft afgesloten. De kantonrechter heeft in deze zaak vastgesteld dat [eiser] de afspraak moet bewijzen, aangezien [gedaagde] deze betwist. Tijdens de zitting heeft [eiser] een schriftelijke overeenkomst overgelegd, gedateerd op 24 juli 2019, waarin de afspraak zou zijn vastgelegd. [gedaagde] heeft echter betwist deze overeenkomst te hebben ondertekend en heeft aangifte gedaan van vervalsing van haar handtekening.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat [eiser] nog niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn vordering te onderbouwen. Hij krijgt de gelegenheid om bewijs te leveren van de afspraak, waarna [gedaagde] in de gelegenheid wordt gesteld om tegenbewijs te leveren. De procedure wordt voortgezet op 26 november 2024, waar [eiser] schriftelijk bewijs moet leveren van de gemaakte afspraak. Tot die tijd houdt de kantonrechter verdere beslissingen aan.