In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in Rotterdam woont. De zaak betreft een lening van € 150.000,- die door [eiser 2] aan gedaagde is verstrekt. In een eerder tussenvonnis van 14 augustus 2024 is geoordeeld dat gedaagde het nog niet terugbetaalde gedeelte van deze lening aan [eiser 2] moet terugbetalen, met rente. De rechtbank heeft in dat tussenvonnis vastgesteld dat gedaagde een bedrag van € 100.000,- moet terugbetalen, na rekening te houden met een eerder betaald bedrag van € 25.488,-.
In de procedure heeft [eiser 2] zijn vordering gewijzigd en vordert nu een bedrag van € 83.151,12, vermeerderd met contractuele rente van 8% vanaf de datum van dagvaarding. Gedaagde heeft in zijn antwoordakte geen verweer gevoerd tegen deze gewijzigde vordering, waardoor de rechtbank deze vordering toewijst. Daarnaast heeft [eiser 2] aanspraak gemaakt op vergoeding van beslagkosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 4.780,51.
De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van de vorderingen van [eiser 2], inclusief wettelijke rente over de bedragen, en heeft de proceskosten aan [eiser 2] toegewezen. Het vonnis is uitgesproken op 6 november 2024 door mr. F. Damsteegt en is uitvoerbaar bij voorraad. De vorderingen van [eiser 1] zijn in het tussenvonnis afgewezen, waardoor dit vonnis enkel betrekking heeft op de vorderingen van [eiser 2].