ECLI:NL:RBROT:2024:11241

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
C/10/663441 / HA ZA 23-676
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een lening met rente en beslagkosten in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in Rotterdam woont. De zaak betreft een lening van € 150.000,- die door [eiser 2] aan gedaagde is verstrekt. In een eerder tussenvonnis van 14 augustus 2024 is geoordeeld dat gedaagde het nog niet terugbetaalde gedeelte van deze lening aan [eiser 2] moet terugbetalen, met rente. De rechtbank heeft in dat tussenvonnis vastgesteld dat gedaagde een bedrag van € 100.000,- moet terugbetalen, na rekening te houden met een eerder betaald bedrag van € 25.488,-.

In de procedure heeft [eiser 2] zijn vordering gewijzigd en vordert nu een bedrag van € 83.151,12, vermeerderd met contractuele rente van 8% vanaf de datum van dagvaarding. Gedaagde heeft in zijn antwoordakte geen verweer gevoerd tegen deze gewijzigde vordering, waardoor de rechtbank deze vordering toewijst. Daarnaast heeft [eiser 2] aanspraak gemaakt op vergoeding van beslagkosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 4.780,51.

De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van de vorderingen van [eiser 2], inclusief wettelijke rente over de bedragen, en heeft de proceskosten aan [eiser 2] toegewezen. Het vonnis is uitgesproken op 6 november 2024 door mr. F. Damsteegt en is uitvoerbaar bij voorraad. De vorderingen van [eiser 1] zijn in het tussenvonnis afgewezen, waardoor dit vonnis enkel betrekking heeft op de vorderingen van [eiser 2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/663441 / HA ZA 23-676
Vonnis van 6 november 2024
in de zaak van
1.
[eiser 1],
gevestigd in Amsterdam,
2.
[eiser 2],
wonend in Amstelveen,
eisers,
advocaat mr. J. Blakborn te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonend in Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R. Zwiers te Malden.
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde] worden genoemd. Eisers worden gezamenlijk [eiser 1] c.s. genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 14 augustus 2024 en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte na vonnis (14 augustus 2024) van [eiser 1] c.s. van 28 augustus 2024;
  • de akte na vonnis 14 augustus 24 van [gedaagde] van 11 september 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is onder meer geoordeeld dat [gedaagde] het nog niet terugbetaalde gedeelte van het geleende bedrag van € 150.000,- aan [eiser 2] [1] moet terugbetalen met rente. In rechtsoverweging 4.8 van het tussenvonnis is in dat verband het volgende overwogen:
“Blijkens het door [eiser 2] overgelegde overzicht van uitgeleende bedragen en betalingen zag het bedrag dat in de aanvullende overeenkomst is genoemd
(€ 150.000,-) zowel op de eerste als de tweede geldlening. Nu het bedrag van de eerste geldlening (vanwege het ontbreken van afspraken over rente) separaat wordt gevorderd, blijft dus voor de tweede geldlening over een bedrag van € 100.000,-. Om die reden heeft [eiser 2] zijn eis gewijzigd. [eiser 2] heeft in zijn gewijzigde vordering echter geen rekening gehouden met het door [gedaagde] betaalde bedrag van € 25.488,-. De rechtbank zal [eiser 2] in de gelegenheid stellen zijn vordering op dit punt bij akte aan te passen, waarbij voor de hand ligt dat [eiser 2] daarbij een zelfde berekeningswijze zal toepassen als in de dagvaarding (zie onder 4.5; € 100.000,- vermeerderen met de contractuele rente vanaf 30 juni 2022 tot aan de dag van de dagvaarding en dat bedrag vervolgens verminderen met het door [gedaagde] betaalde bedrag). Voor zover [eiser 2] meent dat een andere berekeningswijze moet worden gevolgd moet hij dat gemotiveerd uiteenzetten.”
2.2.
[eiser 2] heeft vervolgens bij akte van 28 augustus 2024 zijn vordering gewijzigd in de hiervoor bedoelde zin. Daarmee vordert hij thans – samengevat – betaling van € 83.151,12, te vermeerderen met de contractuele rente van 8% vanaf de datum van dagvaarding (26 juli 2023) tot aan de dag van volledige betaling. [eiser 2] komt tot dit bedrag door uit te gaan van het bedrag van de vordering vermeerderd met de contractuele rente vanaf 30 juni 2022 tot aan de dag van de dagvaarding, en verminderd met het door [gedaagde] betaalde bedrag van € 25.488,-.
2.3.
[gedaagde] stelt zich in zijn antwoordakte kennelijk op het standpunt dat [eiser 2] bij zijn berekening uit is gegaan van een andere periode voor de berekening van de contractuele rente tot aan de dag van de dagvaarding. Hij heeft dat echter niet – cijfermatig – onderbouwd en het is de rechtbank ook niet gebleken dat [eiser 2] in zijn berekeningen is uitgegaan van een andere periode dan die van 30 juni 2022 tot aan de dag van de dagvaarding. Nu [gedaagde] overigens ten aanzien van de gewijzigde vordering geen verweer heeft gevoerd zal deze gelet op hetgeen in het tussenvonnis en hiervoor is overwogen worden toegewezen.
2.4.
Volledigheidshalve wordt over de stelling van [gedaagde] in zijn antwoordakte ten aanzien van zijn horloge nog overwogen dat [gedaagde] geen op teruggave van het horloge gerichte (reconventionele) vordering heeft ingediend en de rechtbank daarover dus geen beslissing kan nemen.
Beslagkosten
2.5.
[eiser 2] maakt aanspraak op een vergoeding van de beslagkosten van de door [eiser 1] c.s. gelegde beslagen onder de ING Bank en de Stichting Contractspelersfonds KNVB (zie overweging 3.1 onder 4 van het tussenvonnis). [eiser 2] heeft inmiddels de beslagstukken overgelegd. De rechtbank oordeelt dat deze vordering gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar is. De beslagkosten worden op basis van de overgelegde stukken vastgesteld op:
kosten deurwaardersexploten € 608,51
griffierecht € 314,00*
salaris advocaat
€ 3.858,00(2 punten × € 1.929,00)
Totaal € 4.780,51
* Voor de beslagprocedure is € 676,00 aan griffierecht in rekening gebracht aan [eiser 1] . Aan [eiser 2] is geen griffierecht in rekening gebracht. De vordering is alleen toewijsbaar ten aanzien van [eiser 2] . De rechtbank is dus van oordeel dat [eiser 1] ten onrechte als mede-eiser is opgetreden. Indien (alleen) [eiser 2] de procedure aanhangig zou hebben gemaakt, zou hij € 314,00 aan griffierecht hebben moeten betalen, van welk bedrag de rechtbank in de kostenveroordeling is uitgegaan.
2.6.
De gevorderde wettelijke rente over de beslagkosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Proceskosten
2.7.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser 2] worden begroot op:
- dagvaarding € 107,32
- griffierecht € 1.963,00*
- salaris advocaat € 3.858,00 (2 punten × tarief € 1.929,00)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 6.106,32
* Onder verwijzing naar hetgeen in het kader van de beslagkosten is overwogen wordt opgemerkt dat voor deze zaak € 5.061,00 aan griffierecht in rekening is gebracht aan [eiser 1] (en niets aan [eiser 2] ), terwijl, als (alleen) [eiser 2] de procedure aanhangig had gemaakt, hij (€ 2.277,00 - minus € 314,00 = ) € 1.963,00 aan griffierecht had moeten betalen, van welk bedrag de rechtbank in de kostenveroordeling is uitgegaan.
2.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser 2] van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 5 juli 2023 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser 2] van € 83.151,12, te vermeerderen met de contractuele rente (8%) vanaf 26 juli 2023 tot aan de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser 2] van de beslagkosten van € 4.780,51, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze beslagkosten als die niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser 2] van € 6.106,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024.3726 / 2148

Voetnoten

1.In het tussenvonnis is geoordeeld dat de vorderingen van [eiser 1] worden afgewezen (zie overweging 4.1). Het gaat in de beoordeling van dit vonnis dus alleen om de vorderingen van [eiser 2] .