ECLI:NL:RBROT:2024:11239

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
11154078
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur en rente na beëindiging leaseovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Konica Minolta Business Solutions Nederland B.V. en [gedaagde 1] c.s. De eiser, Konica, vorderde betaling van een factuur van € 1.931,50, rente en buitengerechtelijke kosten van [gedaagde 1] c.s. De achtergrond van de zaak betreft een leaseovereenkomst voor een printer die door financiële problemen vroegtijdig is beëindigd. Partijen hadden afgesproken dat de resterende leasetermijnen niet meer in rekening zouden worden gebracht, maar er ontstond onduidelijkheid over de verplichtingen die voortvloeiden uit de periode voor de beëindiging van het contract. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van finale kwijting, omdat de afspraken niet zo ver reikten dat ook de verplichtingen van vóór de beëindiging van het contract zouden zijn kwijtgescholden. De kantonrechter heeft de vordering van Konica toegewezen en [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief rente en proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11154078 CV EXPL 24-14808
datum uitspraak: 1 november 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Konica Minolta Business Solutions Nederland B.V.,
vestigingsplaats: Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: Trust Krediet Beheer B.V.,
tegen

1.[gedaagde 1] , v.h.o.d.n. [bedrijf A] ,

woonplaats: Dordrecht,
2.
[gedaagde 2] , v.h.o.d.n. [bedrijf A] ,
woonplaats: Bergschenhoek,
gedaagden,
die zelf procederen.
De partijen worden hierna ‘Konica’ en ‘ [gedaagde 1] c.s.’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaardingen van 6 en 10 juni 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de akte van Konica, met bijlagen;
1.2.
Op 19 september 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig:
  • namens Konica de heer [persoon B] (senior account manager), mevrouw [persoon C] (manager), de heer [persoon D] (credit controller) en namens de gemachtigde mr. J. van der Linden;
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde 1] c.s. hadden een vennootschap onder firma (hierna: de VOF). Deze VOF had een printer geleaset van Konica. De lease was voor zes jaar en zou tot eind november 2023 lopen. Vanwege financiële problemen (door onder meer corona) hebben partijen afgesproken dat de overeenkomst voortijdig zou worden beëindigd, per 31 mei 2023. Konica heeft ervoor gezorgd dat de printer door een derde werd overgenomen en de VOF hoefde de resterende zes maandelijkse leasetermijnen niet meer te betalen. Konica heeft daarna, op 13 juli 2023, nog een factuur van € 1.931,50 aan [gedaagde 1] c.s. gestuurd en hen gevraagd om die factuur te betalen. De factuur heeft betrekking op meerprints in de periode voorafgaand aan de beëindiging. [gedaagde 1] c.s. hebben die factuur niet betaald. Naast betaling van deze factuur vordert Konica handelsrente van € 194,95 berekend tot en met
31 mei 2024 en buitengerechtelijke kosten van € 289,72. [gedaagde 1] c.s. zijn het hier niet mee eens. Er is volgens [gedaagde 1] c.s. afgesproken dat er geen rekeningen meer zouden komen.
2.2.
De kantonrechter wijst de vordering van Konica toe. Hierna wordt uitgelegd waarom.
[gedaagde 1] c.s. moeten de hoofdsom betalen
2.3.
In deze procedure gaat het om de vraag of Konica door de afspraken die zij eind mei 2023 heeft gemaakt finale kwijting heeft verleend aan [gedaagde 1] c.s. Als dat het geval zou zijn, dan zou Konica geen aanspraak kunnen maken op betaling van de factuur van 13 juli 2023.
2.4.
Vast staat dat er afspraken zijn gemaakt over de vroegtijdige beëindiging van de leaseovereenkomst. Die afspraken zijn grotendeels mondeling gemaakt. Bij het maken van die afspraken was de heer [persoon B] (hierna: [persoon B] ) namens Konica betrokken. Hij heeft in overleg met [gedaagde 1] c.s. geregeld dat een relatie van Konica de printer zou overnemen tegen betaling aan [gedaagde 1] c.s. van de marktwaarde en dat de resterende zes maandtermijnen van in totaal € 2.714,70 niet meer in rekening zouden worden gebracht.
2.5.
Partijen zijn het erover eens dat [persoon B] in het kader van het maken van de afspraken de woorden “een streep eronder zetten”, of woorden van gelijke strekking, heeft gebruikt. [persoon B] heeft op de zitting toegelicht dat hij met die woorden alleen heeft bedoeld op de afkoop van de resterende duur van het contract en dus niet op verplichtingen die voortvloeiden uit de periode voor de beëindiging van het contract. Hij heeft verder verklaard dat hij daarbij bedoeld heeft af te spreken dat alleen de resterende leasetermijnen niet meer in rekening zouden worden gebracht. De factuur van 13 juli 2023 heeft betrekking op meerprints die door [gedaagde 1] c.s. voor de beëindigingsperiode (december 2022 tot eind mei 2023) zijn gemaakt.
2.6.
[gedaagde 1] c.s. stellen dat zij hadden begrepen dat de afspraken inhielden dat alle verplichtingen die voortvloeiden uit het contract, inclusief verplichtingen die betrekking hadden op de periode voor beëindiging van het contract, zouden worden kwijtgescholden. Zij dachten dat ze ervan af waren en het kwam voor hen als een verrassing toen Konica daarna nog een factuur stuurde.
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat vast is komen te staan dat [persoon B] met het gebruik van de woorden “een streep eronder zetten” niet bedoeld heeft te zeggen dat met de afspraken ook de verplichtingen van vóór de datum van beëindiging zouden worden kwijtgescholden. Daarbij speelt mede een rol dat Konica onweersproken heeft gesteld dat [persoon B] niet bevoegd was om een dergelijke toezegging te doen zonder toestemming van de financiële afdeling van Konica en dat [persoon B] tijdens de zitting heeft verklaard zich daarvan terdege bewust te zijn geweest.
2.8.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of [gedaagde 1] c.s. onder de omstandigheden redelijkerwijze hadden mogen denken dat [persoon B] met de woorden “een streep eronder zetten” bedoelde dat ook verplichtingen van vóór de beëindiging bij de afspraken waren inbegrepen. De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is. Mede gezien de financiële moeilijke situatie van [gedaagde 1] c.s. eind mei 2023 is het voor de kantonrechter invoelbaar dat toentertijd meenden verlost te zijn van alle verplichtingen die verband hielden met de printer en er niet bij stil hebben gestaan dat er nog een rekening zou volgen voor gemaakte meerprints in de periode voorafgaand aan de beëindiging. Dat betekent echter nog niet dat hun vertrouwen dat hiermee de kous af zou zijn ook gerechtvaardigd was. [gedaagde 1] c.s. waren ermee bekend dat meerprints achteraf in rekening werden gebracht (dat was tijdens de looptijd van het contract al meerdere malen gebeurd) en het had dan ook op hun weg gelegen dit onderwerp ter sprake te brengen toen de afspraken gemaakt werden. Door [gedaagde 1] c.s. zijn geen verdere feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden opgemaakt dat hun vertrouwen dat er geen verdere facturen meer zouden komen gerechtvaardigd was.
2.9.
De kantonrechter oordeelt dat van finale kwijting geen sprake is. [gedaagde 1] c.s. hebben de hoogte van de factuur van 13 juli 2023 verder niet betwist en moeten die daarom betalen. [gedaagde 1] c.s. worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het bedrag van
€ 1.931,50.
De rente en de buitengerechtelijke kosten
2.10.
De rente wordt toegewezen, omdat Konica genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde 1] c.s. dat niet hebben betwist.
2.11.
Ook de incassokosten van € 289,72 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW).
De proceskosten
2.12.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde 1] c.s., omdat zij ongelijk krijgen (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde 1] c.s. aan Konica moeten betalen op € 229,42 aan dagvaardingskosten, € 372,00 aan griffierecht, € 408,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 204,00) en € 102,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.111,42. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat Konica dat eist en [gedaagde 1] c.s. daar geen bezwaar tegen hebben gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk – des de een betalende de andere zal zijn bevrijd – om aan Konica te betalen € 2.416,17 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 1.931,50 vanaf 1 juni 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk – des de een betalende de andere zal zijn bevrijd – in de proceskosten, die aan de kant van Konica worden begroot op € 1.111,42;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken.
821