ECLI:NL:RBROT:2024:1123

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
FT EA 23/1142 / FT EA 23/1143
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling met betrekking tot de kinderopvangtoeslagaffaire

Op 7 februari 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een dwangakkoord heeft aangevraagd in het kader van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker, die een fulltime baan heeft met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, heeft op 17 november 2023 een verzoek ingediend om een aantal schuldeisers te dwingen in te stemmen met een schuldregeling. Deze regeling houdt in dat verzoeker 1,16% aan de preferente schuldeisers en 0,57% aan de concurrente schuldeisers zal betalen, wat resulteert in een totale vordering van € 154.246,94. De rechtbank heeft vastgesteld dat de meerderheid van de schuldeisers, namelijk 21 van de 24, akkoord is gegaan met de regeling, terwijl drie schuldeisers, [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3], hebben geweigerd in te stemmen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de belangen van de schuldeisers die hebben geweigerd en de belangen van verzoeker. De rechtbank concludeert dat de aangeboden regeling het uiterste is wat verzoeker kan bieden en dat er voldoende waarborgen zijn dat verzoeker zijn verplichtingen zal nakomen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de schuldeisers die hebben geweigerd, een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, maar dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank heeft daarom besloten om het verzoek van verzoeker toe te wijzen en de schuldeisers te bevelen in te stemmen met de schuldregeling.

Daarnaast heeft de rechtbank de ingangsdatum van de minnelijke regeling vastgesteld op 1 januari 2024 en de kosten van de procedure op nihil begroot, aangezien verzoeker niet door een advocaat is bijgestaan. De rechtbank heeft het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat verzoeker niet in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. B.J. Tideman en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 7 februari 2024
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 17 november 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een aantal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1] (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2] (hierna: [schuldeiser 2]);
  • [schuldeiser 3], in behandeling bij Lawpoint gerechtsdeurwaarders (hierna: [schuldeiser 3]);
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Lawpoint heeft voorafgaand aan de zitting op 30 januari 2024 namens [schuldeiser 3] een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 7 februari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mevrouw R. Segers, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlener);
De weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift vierentwinting schuldeisers, waarvan één preferente en drieentwintig concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 154.246,94 van verzoeker te vorderen. Verzoeker heeft bij brief van 31 juli 2023 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 1,16% aan de preferente schuldeisers en 0,57% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. De schuldenlast bedroeg op dat moment € 150.968,11. De schuldenlast is derhalve hoger geworden.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
Eenentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] stemmen hier niet mee in. Zij hebben een vordering van € 88.266,52 op verzoeker, welke 57,2% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft [schuldeiser 3] te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. Daarnaast wil [schuldeiser 3] benadrukken dat de vordering betrekking heeft op het onbetaald laten van kinderalimentatie vanaf april 2011 tot en met heden. Lawpoint heeft loonbeslag gelegd op het inkomen van verzoeker. Verzoeker zou zwart gaan werken als de beslagvrije voet niet zou worden aangepast door Lawpoint. Voorts blijkt uit het voorstel dat de ex-partner van verzoeker is erkend als slachtoffer van de toeslagenaffaire. Verzoeker heeft zich ook aangemeld bij [schuldeiser 1] voor de ex-toeslagpartnerregeling. De kans is zeer groot dat verzoeker een compensatie van € 10.000,- zal ontvangen voor de geleden schade. Ook kan verzoeker in aanmerking komen voor hulp bij schulden voor ex-toeslagenpartners, wat inhoudt dat de overheid private schulden overneemt en publieke schulden kwijtscheldt.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vorderingen van [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] een aandeel vormen in de totale schuldenlast van 57,2%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk eenentwintig van de vierentwintig schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Op grond van het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat er voldoende waarborgen zijn om ervoor te zorgen dat, indien verzoeker een uitkering mocht ontvangen uit hoofde van de ex-toeslagpartnerregeling van gedupeerden in de Kinderopvangtoeslagenaffaire, daarbij rekening wordt gehouden met de gerechtvaardigde belangen van de schuldeisers . De rechtbank vertrouwt erop dat schuldhulpverlening aandacht zal hebben voor de kwestie en – indien blijkt dat verzoeker recht heeft op compensatie – schuldhulpverlening zich ook zal inspannen om de juiste stappen te zetten, zodat de schuldeisers zullen ontvangen wat hen in het voorkomende geval toekomt.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3], die geweigerd hebben in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De rechtbank ziet wel aanleiding om de ingangsdatum van de minnelijke schuldregeling op een afwijkende datum vast te stellen. De rechtbank bepaalt dat de ingangsdatum van de minnelijke schuldregeling 1 januari 2024 zal zijn. Verzoeker heeft hier ter zitting mee ingestemd.
[schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 1], [schuldeiser 2] en [schuldeiser 3] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- stelt de ingangsdatum van de minnelijke schuldregeling vast op 1 januari 2024;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.