ECLI:NL:RBROT:2024:11229

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
10/232247-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en cocaïne met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1999, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie en van het bezit van ongeveer 0,4 gram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een geladen vuurwapen in zijn jaszak bewaarde, wat de ernst van de feiten onderstreept. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 8 maanden geëist, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 7 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft geen locatiegebod met elektronische monitoring opgelegd, omdat de noodzaak hiervoor niet voldoende was gemotiveerd.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsvoering zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft bekend dat hij het vuurwapen voorhanden had, maar ontkende wetenschap van de cocaïne. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het bezit van MDMA, maar dat het bezit van cocaïne wel bewezen was. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld en dat de reclassering begeleiding adviseerde. De rechtbank heeft de straf gemotiveerd door te wijzen op de zorgwekkende ontwikkeling van vuurwapenbezit in de samenleving en de daarmee gepaard gaande risico's.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/232247-24
Datum uitspraak: 5 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] ,
raadsman mr. D.C.E. Timmermans, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie (feit 1), MDMA en cocaïne (feit 2).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.L. van Montfoort heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd in het rapport van 18 oktober 2024.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1
Het onder 1 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Feit 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De verklaring dat de verdachte zijn sleutel is verloren en dat de persoon die de sleutel gevonden heeft MDMA in de kelderberging had achtergelaten is niet geloofwaardig. Van belang is daarbij dat de verdachte - toen de MDMA was aangetroffen door de politie - verklaarde dat hij de verdachte was en dat het zijn probleem was. Ten aanzien van de cocaïne die in een vest is aangetroffen heeft de officier van justitie erop gewezen dat de vader van de verdachte heeft verklaard dat dit vest van de verdachte is. Zowel het bezit van de MDMA als de cocaïne kan worden bewezen.
4.2.2.
Standpunt verdediging
Het onder 2 ten laste gelegde kan niet wettig en overtuigend bewezen worden. Er is namelijk geen bewijs waaruit volgt dat de verdachte wetenschap had van de MDMA en de cocaïne. Er is geen connectie tussen de personen die worden gezien bij de berging en de verdachte en zijn verklaring wordt niet weersproken door het dossier. Evenmin is er bewijs dat de verdachte beschikkingsmacht had over deze drugs. De verdachte en zijn broer dragen elkaars kleding, zodat de verklaring van de vader onvoldoende is om vast te stellen dat de cocaïne van de verdachte is.
4.2.3.
Beoordeling
Op 17 juli 2024 is er door de politie een onderzoek ingesteld aan de [adres delict] te Rotterdam. Daarbij is MDMA aangetroffen in de kelderberging van de woning. Bovendien is er cocaïne aangetroffen in een vest in een kast in de woning.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat de verdachte wist dat er MDMA in de kelderberging was. De verklaring dat een onbekende gebruik maakte van de kelderberging doordat hij (verdachte) zijn sleutel was verloren is niet geloofwaardig. Dit is echter onvoldoende om te concluderen dat hij wist dat er MDMA in de kelderberging was. De verklaring dat hij ‘de verdachte’ was en dat het zijn probleem was, duidt op betrokkenheid van de verdachte bij duistere zaken in de kelderberging, maar is op zichzelf onvoldoende om wetenschap en beschikkingsmacht aan te nemen. Deze verklaring zou ook kunnen betekenen dat de verdachte de kelderberging aan derden ter beschikking heeft gesteld. Dat zou kunnen duiden op medeplichtigheid aan het voorhanden hebben van de MDMA, wat niet ten laste is gelegd.
De verdachte heeft de cocaïne die in het vest is aangetroffen opzettelijk aanwezig gehad. Zijn verklaring dat het vest ook door zijn broer werd gebruikt overtuigt niet omdat zijn vader daar niet over heeft verklaard, maar de verdachte als de drager van het vest aanwees. Het verweer wordt verworpen.
4.2.4.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte cocaïne voorhanden heeft gehad. Niet bewezen is dat de verdachte MDMA voorhanden heeft gehad.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1. Met deze opgave wordt volstaan, omdat de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 2. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij, op 17 juli 2024 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Zoraki model M906, kaliber 7.65mm (.32 Auto) en voor dat wapen geschikte munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten kogelpatronen van het kaliber 32. Auto, voorhanden heeft gehad;
2
hij, op 17 juli 2024 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 0,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
De eendaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. De aanwezigheid van vuurwapens komt steeds vaker voor en dat is een zorgelijke ontwikkeling. Het bezit van vuurwapens leidt niet zelden tot het (ondeskundig) gebruik ervan, met alle ernstige en potentieel dodelijke gevolgen van dien. Dit zorgt ervoor dat het enkele bezit van een vuurwapen in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengt en ook als schokkend wordt ervaren. Gelet op de toename van het vuurwapenbezit en het hoge gevaarzettende karakter daarvan, wordt daartegen streng opgetreden.
Het bewezen verklaarde voorhanden hebben van ongeveer 0,4 gram cocaïne legt hierbij weinig (extra) gewicht in de schaal.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 oktober 2024. De reclassering adviseert om, bij veroordeling, een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank houdt er daarbij nadrukkelijk rekening mee dat de verdachte het geladen vuurwapen schietklaar in zijn jaszak bewaarde. In beginsel acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden passend en geboden. Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht om het recidiverisico te verminderen en de verdachte een delictvrij perspectief te geven, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf, groot 3 maanden, voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet af van het opleggen van een locatiegebod met elektronische monitoring, nu deze voorwaarde ingrijpend is en de noodzaak van het opleggen ervan niet gemotiveerd is en overigens onvoldoende is gebleken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en Munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
De veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang als de reclassering dat nodig vindt.
De veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie Cova + of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
De veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start wanneer de veroordeelde uit detentie komt, of wanneer er een plek beschikbaar is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
De veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald of onbetaald werk, of scholing met een vaste structuur. Indien hij er niet in slaagt om dit zelf te vinden staat hij open voor hulp vanuit de reclassering of een andere instelling om structurele dagbesteding te vinden. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan de genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en J.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 17 juli 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Zoraki model M906, kaliber 7.65mm (.32 Auto) en/of (voor dat wapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III te weten één of meerdere kogelpatronen van het kaliber 32. Auto voorhanden heeft gehad;
2
hij, op of omstreeks 17 juli 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 28,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA/amfetamine en/of ongeveer 0,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA/amfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.