ECLI:NL:RBROT:2024:11227

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
ROT 24/3273
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor gangbare arbeid

Op 12 november 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. G.H. Amstelveen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. D. Gogar. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van eiser per 3 november 2023, na een beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser was sinds 21 september 2022 ziek en ontving een ZW-uitkering. Na een eerstejaars ZW-beoordeling op 6 september 2023 concludeerde de verzekeringsarts dat eiser in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot het primaire besluit om de uitkering te beëindigen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 20 maart 2024.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2024 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij meer beperkt is dan door verweerder aangenomen. De rechtbank heeft de medische rapporten en de argumenten van eiser zorgvuldig gewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 28 februari 2024 en 21 oktober 2024 overtuigend gemotiveerd dat de eerdere beoordelingen zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser niet in staat is om gangbare arbeid te verrichten. De rechtbank concludeert dat de door verweerder geselecteerde functies geschikt zijn en dat eiser met ingang van 3 november 2023 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3273

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. G.H. Amstelveen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
gemachtigde: mr. D. Gogar.

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) per 3 november 2023 beëindigd.
Bij besluit van 20 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Besluitvorming

1. Eiser, die voor de beëindiging van zijn dienstverband werkzaam was geweest als dierenverzorger, is per 21 september 2022 ziek gemeld. Verweerder heeft eiser een ZW-uitkering toegekend.
2. Op 6 september 2023 heeft een eerstejaars ZW-beoordeling plaatsgevonden. Verweerders verzekeringsarts heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht en zijn bevindingen neergelegd in zijn rapport van 10 september 2023. De conclusie van het rapport is dat eiser verminderde benutbare mogelijkheden heeft als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 september 2023 zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen geconcludeerd dat eiser niet meer in staat is het eigen werk
als dierenverzorger te verrichten. Wel heeft hij met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser een aantal gangbare functies geselecteerd. Op basis van de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie geselecteerde functies) is eiser, volgens de arbeidsdeskundige, in staat om meer dan 65% van het maatmaninkomen te verdienen, te weten 91,24%. Bij het primaire besluit heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser met ingang van 3 november 2023 beëindigd, op de grond dat eiser met ingang van 20 september 2023 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
3. In het kader van de heroverweging heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 28 februari 2024 geconcludeerd dat het onderzoek van de verzekeringsarts zorgvuldig en volledig is geweest. Wel heeft hij aanleiding gezien om eiser in de rubriek ‘statische houdingen’ meer beperkt te achten dan door de verzekeringsarts is vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 28 februari 2024 een nieuwe FML vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is blijkens zijn rapport van 15 maart 2024 vervolgens tot een gewijzigde functieduiding en een gewijzigd opleidingsniveau gekomen.
Hij heeft op basis van het maatmanloon afgezet tegen de nieuwe mediaan de verdien-capaciteit van eiser vastgesteld op 79,57%. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Standpunt eiser
4. In beroep voert eiser aan - kort weergegeven - meer beperkt te zijn dan door verweerder wordt aangenomen en dat in een verslag van [naam] onjuistheden staan. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie overgelegd. Bij aanvullend beroepschrift van 13 oktober 2024 heeft eiser aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de FML niet voldoende tegemoet komt aan eisers klachten en beperkingen. Daarbij voert hij aan dat hij doorverwezen is naar de Geneeskundige Zorg voor Specifieke Patiëntgroepen in verband met het vermoeden dat eiser licht verstandelijk beperkt is en sprake is van hypoglycemische problematiek. Vervolgens zet eiser uiteen waarom hij de geduide functies niet kan verrichten.
Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde (a) ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en (b) wegens een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid van dit artikel geldt dat indien de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, hij recht heeft op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij hiertoe in staat is geacht.
5.2.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld voor de beoordeling van het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen.
Oordeel rechtbank
6. Niet in geschil is dat eiser niet meer in staat is het eigen werk te verrichten. De datum in geding (de datum waarop de ZW-uitkering met inachtneming van een maand uitlooptermijn eindigt) is 3 november 2023. De rechtbank moet beoordelen of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is vanaf die datum met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
7. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese, psychisch onderzoek door de verzekeringsarts, het gestelde in bezwaar en ter hoorzitting in bezwaar en het aansluitend aan de hoorzitting uitgevoerde medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de in het dossier aanwezige medische informatie afkomstig van eisers behandelaars. Gelet hierop is het onderzoek voldoende zorgvuldig geweest.
8. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De rechtbank stelt hierbij voorop dat niet de door de betrokkene ervaren klachten doorslaggevend zijn, maar de medisch objectief vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid als gevolg van ziekte of gebrek. Wat eiser heeft aangevoerd legt – zonder af te doen aan de door hem ervaren medische klachten – tegenover het gemotiveerde en inzichtelijke medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende gewicht in de schaal om op grond daarvan verdergaande beperkingen aan te nemen dan neergelegd in de FML. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport 28 februari 2024 inzichtelijk gemotiveerd heeft toegelicht dat er geen reden is om volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden aan te nemen omdat op eiser geen van de uitzonderingssituaties aan de orde is zoals genoemd in het Schattingsbesluit. Eiser is namelijk niet bedlegerig en niet afhankelijk van anderen bij zijn dagelijkse verzorging. Ook is hij niet langdurig opgenomen voor behandeling, is er geen sprake van persoonlijk en sociaal disfunctioneren op drie niveaus door een ernstige psychische stoornis en er is geen sprake van een situatie van wisselende mogelijkheden of binnen afzienbare termijn te verwachten verlies van mogelijkheden. Daarbij overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het revalidatietraject ook geen reden is om volledige arbeidsongeschiktheid aan te nemen op medische gronden. Hij betrekt daarbij dat het revalidatietraject op de datum in geding nog niet gestart was en dat het gaat om een weinig intensief traject omdat de afspraken plaatsvinden in een lage frequentie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt vervolgens vast dat de primaire verzekeringsarts rekening gehouden heeft met een scoliose en facetartrose in eisers rug door beperkingen aan te nemen die erop neerkomen dat de rug van eiser niet te zwaar belast dient te worden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen gesteld met betrekking tot ‘staan tijdens het werk’ en ‘zitten tijdens het werk’. Verder ziet hij aanleiding om aan te geven dat eiser tijdens het werk de mogelijkheid moet hebben om te zitten, zodat hij niet de hele dag op zijn benen hoeft te staan. Hij merkt daarbij op dat een zittende functie waarbij overwegend wordt gezeten en waarbij eiser de mogelijkheid heeft om te vertreden voor eiser passend is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen grond is voor een beperking van de duurbelastbaarheid omdat eiser niet aan de criteria voldoet zoals verwoord in de Standaard verminderde duurbelastbaarheid.
In zijn aanvullend rapport van 3 juli 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar aanleiding van het gestelde in beroep en de overgelegde medische informatie, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom hij daarin geen aanleiding ziet het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
In zijn aanvullend rapport van 21 oktober 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar aanleiding van het gestelde in het aanvullend beroepschrift van 13 oktober 2024 en de overgelegde medische informatie, inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom hij daarin geen aanleiding ziet het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. De rechtbank stelt daarbij vast dat er op de datum in geding bij eiser niet was vastgesteld dat sprake is van een licht verstandelijke beperking. Verder stelt de rechtbank vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd heeft dat er geen medische aanleiding is om eiser als gevolg van hypoglycemische problematiek meer beperkt te achten.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Naar aanleiding van eisers ter zitting geponeerde stelling dat hij beperkt is voor ‘duwen en trekken’, stelt de rechtbank vast dat uit de FML niet blijkt dat eiser op dit item beperkt is. Ook zijn er geen medische gegevens naar voren gebracht om te twijfelen aan dit item van de FML.
Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht over onjuistheden in een rapport van [naam] kan niet tot een andere beoordeling leiden, nu er geen grond is om te twijfelen aan de verklaring van verweerder dat [naam] was betrokken bij de re-integratie van eiser, maar niet bij de beoordeling van zijn aanspraken op een ZW-uitkering.
9. Uitgaande van de juistheid van de voor eiser vastgestelde medische mogelijkheden en beperkingen in de FML, kan in beginsel worden aangenomen dat de door de arbeidsdeskundigen geselecteerde functies geschikt zijn.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij dyslectisch is, dat hij ‘beroeps begeleidende leerweg’ (bbl) opleidingen heeft gevolg en dat theorie voor hem heel lastig is. Om die reden is eiser van mening dat het door de arbeidsdeskundigen vastgestelde opleidingsniveau 3 te hoog is. Dit kan niet slagen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 15 maart 2024 voldoende onderbouwd dat eiser opleidingsniveau 3 heeft. Hij heeft daarbij overwogen dat eiser vijf jaren praktijkonderwijs doorlopen heeft en in het laatste jaar een MBO-1 (entree) diploma behaald heeft, waarna eiser twee MBO-2 opleidingen (autotechniek en dierenverzorging) met een duur van twee jaren met goed gevolg doorlopen heeft en met diploma’s heeft afgerond, zodat bij eiser VMBO-niveau, in praktijkgerichte richting, aanwezig is.
Hiervan uitgaande moet worden vastgesteld dat er onvoldoende gegevens zijn waaruit zou kunnen worden afgeleid dat eiser de in de functie Medewerker DIV (SBC-code 315133) gevraagde opleiding niet zou kunnen volgen. Het feit dat eiser speciaal onderwijs heeft gevolgd brengt in het licht van de door eiser gevolgde MBO-2 opleidingen niet met zich dat de opleiding voor hem niet haalbaar zou kunnen zijn. Dit geldt evenzeer voor het vermoeden van eisers huisarts dat sprake zou kunnen zijn van een licht verstandelijke beperking. Zou er niettemin vanuit worden gegaan dat eiser de opleiding niet kan volgen waardoor de functie komt te vervallen, dan kan eiser geschikt worden geacht voor de functie van Inpakker koekjes (SBC-code 11119). De in die functie verlangde opleiding is van korte duur, vindt onder begeleiding plaats, terwijl het een functie betreft waarvoor opleidingsniveau 1 volstaat. Er is geen reden om aan te nemen dat eiser die opleiding niet kan volgen. Bij zo’n gewijzigde functieduiding blijft eisers verdiencapaciteit (ruim) boven de 65% van zijn maatmaninkomen. Ook ten aanzien van de bij de functie van Monteur 3 (SBC-code 267041) genoemde interne opleiding kan niet worden gezegd dat deze voor eiser niet haalbaar is, nu het een korte interne praktijkgerichte opleiding is, terwijl de functie uitgaat van opleidingsniveau 2.
Wat betreft de in beroep naar voren gebrachte gronden dat de belasting in de geduide functies de fysieke belastbaarheid van eiser overschrijdt (zoals ten aanzien van tillen, duwen, trekken, reiken en boven schouderhoogte actief zijn) moet worden vastgesteld dat de stukken geen aanleiding geven voor twijfel aan de geschiktheid van de functies; uit de functiebeoordelingen kan ook niet worden afgeleid dat de in de FML vermelde mogelijkheden worden overschreden.
10. Vergelijking van het inkomen dat eiser in de geselecteerde functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat eiser verdiende voordat hij ziek werd, geeft een verdiencapaciteit van meer dan 65%. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiser met ingang van 3 november 2023 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
11. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van
C.E. Delvaux, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 november 2024.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.