In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoekster, die in financiële problemen verkeert, heeft een verzoek ingediend om haar schuldeisers te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze regeling houdt in dat verzoekster 3,79% van haar totale schuldenlast van € 26.453,85 aan haar veertien concurrente schuldeisers aanbiedt, tegen finale kwijting. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm en houdt rekening met de PW-uitkering van verzoekster, die vrijgesteld is van de sollicitatieplicht tot 7 november 2024.
Tijdens de zitting op 31 januari 2024 hebben dertien van de veertien schuldeisers ingestemd met de regeling, maar één schuldeiser weigerde dit. De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers afgewogen en vastgesteld dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan met de regeling. De rechtbank oordeelt dat de aangeboden regeling een gunstiger resultaat biedt voor de schuldeisers dan de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, die aanzienlijke kosten met zich zou brengen. De rechtbank heeft daarom het verzoek van verzoekster toegewezen en de schuldeiser bevolen in te stemmen met de schuldregeling.
De rechtbank heeft ook bepaald dat de kosten van de procedure voor de schuldeiser op nihil worden begroot, aangezien verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat en er geen griffierecht verschuldigd is. Dit vonnis treedt in de plaats van de vrijwillige instemming van de schuldeisers, waardoor verzoekster kan doorgaan met het betalen van haar schulden. Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.