ECLI:NL:RBROT:2024:1121

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
FT EA 23/1107
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B. Tideman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling met betrekking tot de Kinderopvangtoeslagaffaire

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot een gedwongen schuldregeling, ingediend door verzoekster in het kader van de Faillissementswet. Verzoekster had een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, waarbij zij 9,36% van haar totale schuldenlast van € 26.830,- wilde betalen. Twaalf van de zeventien concurrente schuldeisers stemden in met de regeling, maar vijf schuldeisers, waaronder [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4] en [schuldeiser 5], weigerden hun instemming. De rechtbank moest beoordelen of de weigering van deze schuldeisers gerechtvaardigd was en of het aanbod van verzoekster goed en controleerbaar was.

De rechtbank overwoog dat de vorderingen van de weigerende schuldeisers een aanzienlijk aandeel van 17,05% in de totale schuldenlast vertegenwoordigden. De rechtbank concludeerde dat het aanbod van verzoekster niet transparant en controleerbaar was, vooral omdat verzoekster niet had geïnformeerd over haar status als slachtoffer van de Kinderopvangtoeslagaffaire. Dit gebrek aan informatie leidde tot de conclusie dat de belangen van de weigerende schuldeisers zwaarder wogen dan die van verzoekster. De rechtbank wees het verzoek om een gedwongen schuldregeling af, omdat de schuldeisers in redelijkheid niet konden worden verplicht om in te stemmen met een regeling die hen niet voldoende waarborgde.

De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van transparantie en controleerbaarheid in schuldregelingen, vooral in situaties waarin schuldeisers aanzienlijke belangen hebben. De rechtbank stelde vast dat de weigerende schuldeisers niet alleen recht hadden op volledige betaling van hun vorderingen, maar dat hun belangen in deze specifieke context zwaarder wogen dan de belangen van verzoekster.

Uitspraak

+Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 7 februari 2024
afwijzen gedwongen schuldregeling
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 9 november 2023, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een aantal schuldeisers, te weten:
  • [schuldeiser 1], in behandeling bij LAVG Gerechtsdeurwaarders (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2], in behandeling bij LAVG Gerechtsdeurwaarders (hierna: [schuldeiser 2]);
  • [schuldeiser 3] (hierna: [schuldeiser 3]);
  • [schuldeiser 4], in behandeling bij TKB incasso (hierna: [schuldeiser 4]);
  • [schuldeiser 5] (hierna: [schuldeiser 5]).
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
LAVG heeft voorafgaand aan de zitting namens [schuldeiser 2] op 17 januari 2024 een verweerschrift toegezonden.
Ter zitting van 31 januari 2024 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • de heer G.J. van Rossen, werkzaam bij Modus Vivendi Meederjarigenbewind B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder);
  • de heer J. van Rossen, werkzaam bij Richard Korver Advocaten (hierna: advocaat);
  • de heer B. Boos, werkzaam bij LAVG, namens [schuldeiser 2].
De overige weigerende schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeventien concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 25.517,32 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 20 maart 2023 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 9,36% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Ten tijde van het aanbod bedroeg de schuldenlast € 26.830,-. De schuldenlast is derhalve lager geworden.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage vanuit het door de beschermingsbewindvoerder gereserveerde saldo in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Twaalf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4] en het [schuldeiser 5] stemmen hier niet mee in. Zij hebben een totaal bedrag van € 4.540,18 op verzoekster, welke 17,05% van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

[schuldeiser 2] heeft in haar verweerschrift te kennen gegeven dat de hoeveelheid weigerende crediteuren niet als een gering percentage kan worden aangemerkt. Aan hun weigering moet dan ook groot gewicht worden toegerekend. Daarnaast is verzoekster aangemerkt als slachtoffer van de toeslagenaffaire. Hierdoor zal er compensatie aan de schuldeisers plaatsvinden, het ontgaat [schuldeiser 2] dan ook waarom er alsnog een verzoek dwangakkoord is ingediend. Bij de voorgestelde eenmalige uitkering is er voor de schuldeisers geen mogelijkheid dat een eventuele schadevergoeding aan hen ten goede zal komen. Voorts is het aanbod niet het maximaal haalbare en is het onvoldoende gemotiveerd. Van [schuldeiser 2] kan in redelijkheid en billijkheid dan ook niet worden verwacht dat zij instemt met het akkoord.
Hoewel behoorlijk opgeroepen hebben [schuldeiser 1], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4] en het [schuldeiser 5] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4] en het [schuldeiser 5] bij hun weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4] en het [schuldeiser 5] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de vordering van [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4] en het [schuldeiser 5] een aanzienlijk aandeel vormen in de totale schuldenlast (te weten 17,05% daarvan). Gelet daarop zal niet snel kunnen worden geoordeeld dat [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4] en het [schuldeiser 5] in redelijkheid niet kon weigeren om met de schuldregeling in te stemmen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd. Ter zitting is namens verzoekster bevestigd dat verzoekster is aangemerkt als slachtoffer van de Kinderopvangtoeslagaffaire. In het aanbod zijn schuldeisers hiervan niet op de hoogte gesteld en ook naderhand is dat niet aan de schuldeisers meegedeeld. Door de schuldeisers hierover niet te informeren, is in de ogen van de rechtbank geen sprake van een transparant en controleerbaar aanbod. Ook is voor de rechtbank het spaarsaldo, dat hoger is dan het bedrag van de uitkering die aan de schuldeisers is aangeboden, in het minnelijke traject onvoldoende controleerbaar.
Verzoekster is aangemerkt als slachtoffer van de toeslagenaffaire. Binnen het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling ligt een regeling voor waarmee alle geverifieerde schuldeisers van gedupeerden die onder de ‘Catshuisregeling’ vallen, volledig worden voldaan. De rechtbank stelt vast dat met de regeling zoals vervat in het Besluit compensatie schuldentrajecten, beoogd is een zelfde soort voorziening aan te bieden aan gedupeerden die in een buitenrechtelijke schuldenregeling zitten, als aan gedupeerden die in een wettelijke schuldsaneringsregeling zitten. De rechtbank stelt ook vast dat op grond van het Besluit compensatie schuldentrajecten niet op voorhand aannemelijk is dat het wettelijk schuldsaneringstraject meer waarborgen of vooruitzichten biedt voor (volledige) compensatie aan de schuldeisers. Echter, is er in dit geval sprake van een betaling ineens. Hierdoor bestaat er geen mogelijkheid voor de schuldeiser om na uitbetaling van het aangeboden akkoord, alsnog 100% uitbetaling van hun vordering te krijgen. De rechtbank oordeelt dan ook dat het belang van [schuldeiser 1], [schuldeiser 2], [schuldeiser 3], [schuldeiser 4] en het [schuldeiser 5] als weigerende schuldeisers hierbij zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoekster.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van S.R.L.T. Peek, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024. [1]