ECLI:NL:RBROT:2024:11194

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
FT RK 24-943
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) en verzoek om eerdere ingangsdatum afgewezen

In deze zaak heeft de heer [verzoeker] een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) vanwege een problematische schuldensituatie. De rechtbank heeft op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan. De heer [verzoeker] voldoet aan de voorwaarden voor toelating tot de WSNP, maar zijn verzoek om een eerdere ingangsdatum is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [verzoeker] niet voldoende heeft onderbouwd dat hij aan de afdrachtverplichting heeft voldaan. Tijdens de zitting op 16 oktober 2024 zijn zowel de heer [verzoeker] als zijn schuldhulpverlener, mevrouw [persoon A], aanwezig geweest. De rechtbank heeft de heer [verzoeker] meerdere keren de gelegenheid gegeven om de aflossingen op maandbasis nader te onderbouwen, maar de overgelegde stukken waren onvoldoende. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen bewijs is dat de heer [verzoeker] gedurende het schuldhulpverleningstraject aan de sollicitatieplicht heeft voldaan. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat het verzoek om een eerdere ingangsdatum moet worden afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de heer [verzoeker] aan de vereiste verplichtingen heeft voldaan. De WSNP is vastgesteld met een ingangsdatum van 30 oktober 2024 en een einddatum van 30 april 2026. De rechtbank heeft een bewindvoerder benoemd en de heer [verzoeker] is verplicht om gedurende dertien maanden zijn post door de bewindvoerder te laten controleren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
insolventienummer: [nummer]
vonnis van:
30 oktober 2024
op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [adres] ,
[postcode] [woonplaats] .
Waar deze zaak over gaat
De heer [verzoeker] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft de heer [verzoeker] een verzoek gedaan te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Dit verzoek wordt toegewezen. Daarnaast verzoekt de heer [verzoeker] om een eerdere ingangsdatum van de WSNP. Dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De procedure

1.1.
De heer [verzoeker] heeft een verzoek ingediend om te worden toegelaten tot de WSNP.
1.2.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 16 oktober 2024. Op de zitting zijn verschenen:
- de heer [verzoeker] ,
- mevrouw [persoon A] , schuldhulpverlener van de gemeente Nissewaard.

2.De beoordeling van het verzoek

De toelating

2.1.
De heer [verzoeker] kan worden toegelaten tot de WSNP als hij zich in een problematische schuldensituatie bevindt en hij te goeder trouw was bij het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank kijkt daarbij vooral naar de afgelopen drie jaar. Ook moet de verwachting bestaan dat de heer [verzoeker] aan de verplichtingen van de WSNP zal voldoen.
2.2.
De heer [verzoeker] voldoet aan alle eisen en wordt toegelaten tot de WSNP.
2.3.
De verplichtingen waaraan de heer [verzoeker] tijdens de WSNP moet voldoen zijn: de informatieverplichting, de inspanningsverplichting, de verplichting geen nieuwe schulden te laten ontstaan, de verplichting om schuldeisers niet te benadelen en de afdrachtverplichting. Er wordt een bewindvoerder benoemd. Deze bewindvoerder controleert of de verplichtingen worden nagekomen. Er wordt ook een rechter-commissaris benoemd. De taak van de rechter-commissaris is om toezicht te houden op de bewindvoerder.
2.4.
Als de heer [verzoeker] zich tijdens het WSNP-traject houdt aan alle verplichtingen die de WSNP met zich brengt, eindigt het traject met de zogenoemde “schone lei”. Dit betekent dat schuldeisers hun vorderingen ten aanzien waarvan de WSNP werkt niet meer op de heer [verzoeker] kunnen verhalen.
2.5.
De eerste 13 maanden van het traject geldt een postblokkade. Dat betekent dat in die periode alle post naar de bewindvoerder gaat. De bewindvoerder stuurt de post na controle door aan de heer [verzoeker] . Als de schuldsaneringsregeling eerder eindigt, stopt ook de postblokkade.
2.6.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van de heer [verzoeker] in Nederland ligt.
De ingangsdatum
2.7.
Het WSNP-traject duurt in principe 18 maanden. De Faillissementswet bepaalt dat de termijn van de WSNP ingaat op de dag van dit vonnis.
2.8.
De heer [verzoeker] verzoekt de looptijd van de WSNP te verkorten. Dit wordt gezien als een verzoek om een eerdere ingangsdatum van de WSNP te bepalen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzoek om een eerdere ingangsdatum moet worden afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.
2.9.
Het verzoek om een eerdere ingangsdatum te bepalen wordt toegewezen als vanaf die eerdere datum de WSNP-verplichtingen (zie hiervoor onder 2.3.) zijn nagekomen. Een van die WSNP-verplichtingen is de afdrachtplicht, die onder meer inhoudt dat maandelijks het verschil tussen de netto inkomsten van een schuldenaar en het vrij te laten bedrag (hierna: vtlb) aan de boedel moet worden betaald. Het vtlb wordt berekend met de vtlb-calculator die via het internet beschikbaar is. Om voor een eerdere ingangsdatum in aanmerking te komen, moet dus aansluitend maandelijks sprake zijn van aflossingen die tenminste gelijk zijn aan het genoemde verschil tussen de netto inkomsten en het vtlb. Daarnaast moet er bij arbeidsgeschiktheid fulltime gewerkt worden of moet er aantoonbaar worden gesolliciteerd naar een fulltime baan.
2.10.
De rechtbank kan op basis van de ingediende stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken niet vaststellen dat aan de vereiste verplichtingen is voldaan. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat in het Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken van 1 juli 2024 duidelijk staat omschreven welke stukken bijgevoegd dienen te worden, indien in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling al aflossingen zijn gedaan voor de gezamenlijke schuldeisers. Omdat deze gegevens in het verzoekschrift ontbraken, heeft de rechtbank de heer [verzoeker] , althans schuldhulpverlening, meerdere malen de gelegenheid gegeven om de aflossingen op maandbasis nader ter onderbouwen. Zo heeft de rechtbank voorafgaand aan de zitting, bij brief van 17 juli 2024 en bij brief van 16 september 2024, een nadere onderbouwing opgevraagd ten aanzien van het verzoek om een eerdere ingangsdatum te bepalen. De rechtbank heeft bovendien ter zitting nogmaals verzocht om stukken die de opbouw van het spaarsaldo van verzoeker, en daarmee het verzoek om een eerdere ingangsdatum, onderbouwen. De rechtbank heeft schuldhulpverlening toen één week de tijd gegeven om deze stukken alsnog aan te leveren. Schuldhulpverlening heeft vervolgens op 18 oktober 2024 nadere stukken overgelegd.
De rechtbank heeft de stukken bekeken en stelt vast dat verzoeker inderdaad een bedrag heeft gespaard. Echter, de rechtbank kan op basis van het dossier, de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet vaststellen dat de heer [verzoeker] gedurende het buitengerechtelijke schuldhulpverleningstraject correct heeft afgedragen. Bij het verzoek is weliswaar één berekening van het vtlb gevoegd voor de periode januari 2024 tot en met 30 juni 2024, maar uit de overgelegde stukken blijkt dat het vtlb door schuldhulpverlening niet juist is vastgesteld. Zo ontbreekt in het vtlb de door de heer [verzoeker] ontvangen toeslagen, althans ontbreekt een toelichting waarom de heer [verzoeker] daar geen recht op zou hebben. Ook sluit de hoogte van de door de heer [verzoeker] gedane maandelijkse aflossingen niet aan bij die vtlb-berekening. De heer [verzoeker] zou per maand € 127,04 afdragen, terwijl uit het vtlb blijkt dat het inkomen van de heer [verzoeker] (ruim) onder het vtlb ligt. Verder is het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat de heer [verzoeker] vanaf februari 2023 tot en met heden maandelijks dezelfde afdracht heeft gehad, ter hoogte van € 127,04. Deze maandelijkse afdracht is verder ook niet toegelicht. De afdracht blijkt, zoals gezegd, enerzijds niet uit de overgelegde vtlb-berekening en anderzijds ontbreken in het dossier de vtlb-berekeningen, en de onderliggende stukken daarvan, van de periode 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023 en van de periode 1 juli 2024 tot en met heden. Schuldhulpverlening heeft weliswaar een overzicht overgelegd, waaruit blijkt dat de heer [verzoeker] aflossing heeft verricht, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende. De rechtbank kan op basis van de huidige gegevens namelijk niet controleren of, en vaststellen dat, de heer [verzoeker] in het voorafgaande schuldhulpverleningstraject correct heeft afgedragen. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat verzoeker gedurende het buitengerechtelijke schuldhulpverleningstraject heeft voldaan aan zijn (maandelijkse) afdrachtsverplichting.
2.11.
De rechtbank merkt ten overvloede nog op dat uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting ook niet blijkt dat de heer [verzoeker] gedurende het (gehele) schuldhulpverleningstraject aan de sollicitatieplicht heeft voldaan. In het dossier zit weliswaar een mail van het UWV waaruit naar voren komt dat de heer [verzoeker] op dit moment is vrijgesteld van de sollicitatieplicht en dat hij op dit moment een re-integratietraject volgt, maar hieruit blijkt niet dat hij daar al vanaf medio januari 2023 van is vrijgesteld. Stukken waaruit blijkt dat hij vanaf de verzochte ingangsdatum minimaal vier keer per maand (aanvullend) heeft gesolliciteerd, althans daarvan was vrijgesteld, ontbreken. Uit het ter zitting overgelegde arbeidsdeskundig rapport van januari 2024 blijkt weliswaar dat de heer [verzoeker] niet meer in staat is om zijn vorige werk te kunnen doen, maar hieruit blijkt ook dat hij slechts voor 5,93% arbeidsongeschikt is en wel geschikt is voor ander werk. Nu niet is gebleken dat de heer [verzoeker] vanaf de start van het buitengerechtelijke schuldhulpverleningstraject is vrijgesteld van de sollicitatieplicht en niet is gebleken dat de verplichting om fulltime te werken, of te solliciteren naar een fulltime baan is nageleefd, is daarmee niet voldaan aan de zogeheten sollicitatieplicht, die voortvloeit uit de verplichtingen van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.12.
De rechtbank komt dus tot de conclusie dat het verzoek om een eerdere ingangsdatum moet worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] -1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema
en tot bewindvoerder B. van Huessen,
gevestigd te Postbus 136,
2990 AC Barendrecht;
- stelt de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling vast op 30 oktober 2024 en de einddatum op 30 april 2026;
- draagt de bewindvoerder op om de komende dertien maanden de post van de heer [verzoeker] in te zien;
- bepaalt dat de bewindvoerder een voorschot op de vergoeding mag nemen volgens het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering. Deze vergoeding is gelijk aan 1
/19e deel van de overeenkomstig artikel 2 van dat Besluit te berekenen vergoeding. Dit kan alleen:
- zolang de schuldsaneringsregeling loopt en,
- voor zover de boedel toereikend is.
Dit is de beslissing van mr. M. Aukema, rechter, in samenwerking met T.M.M. de Laat, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024. [1]

Voetnoten

1.