ECLI:NL:RBROT:2024:11142

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
11389940 VV-EXPL 24-541
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over ontruiming van woning na ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, heeft de kantonrechter op 8 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de stichting Woonstad Rotterdam. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Pearson, had een vordering ingesteld tegen Woonstad, die de huurovereenkomst met de eiser op 29 januari 2024 buitengerechtelijk had ontbonden. Dit gebeurde nadat in de woning van de eiser een handelshoeveelheid verdovende middelen was aangetroffen, wat leidde tot een sluiting van de woning door de burgemeester voor drie maanden. De kantonrechter had eerder op 4 oktober 2024 al geoordeeld dat de ontbinding van de huurovereenkomst rechtsgeldig was en de eiser had veroordeeld om de woning binnen 14 dagen te ontruimen, met uitvoerbaarheid bij voorraad.

In het kort geding vorderde de eiser dat Woonstad zou worden verboden het vonnis van 4 oktober 2024 ten uitvoer te leggen totdat het hoger beroep was afgerond. De kantonrechter oordeelde echter dat de eerdere beslissing uitvoerbaar bij voorraad was verklaard en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging rechtvaardigden. De kantonrechter concludeerde dat de vorderingen van de eiser moesten worden afgewezen, en dat de proceskosten voor rekening van de eiser kwamen, die in totaal op € 1.036,- werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Woonstad het vonnis kon uitvoeren ondanks het hoger beroep van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11389940 VV-EXPL 24-541
datum uitspraak: 8 november 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: Rotterdam,
eiser,
advocaat: mr. J. Pearson,
tegen
de stichting
STICHTING WOONSTAD ROTTERDAM
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. E.J. Lichtenveldt
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘Woonstad’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de conceptdagvaarding, met producties 1 tot en met 7;
  • de spreekaantekeningen van mr. Lichtenveldt.
1.2.
Op 8 november 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Woonstad is vrijwillig verschenen.

2.De feiten

2.1.
Woonstad heeft aan [eiser] de woning aan de [adres] te Rotterdam (hierna: ‘de woning’) verhuurd.
2.2.
In de woning is een handelshoeveelheid verdovende middelen aangetroffen, zowel soft- als harddrugs. Om die reden heeft de burgemeester van de gemeente Rotterdam de woning gesloten voor de duur van drie maanden. Daarom heeft Woonstad de huurovereenkomst op 29 januari 2024 buitengerechtelijk ontbonden.
2.3.
Bij vonnis van 4 oktober 2024 heeft de kantonrechter van deze rechtbank voor recht verklaard dat de huurovereenkomst op 29 januari 2024 rechtsgeldig is ontbonden. Ook is [eiser] veroordeeld om binnen 14 dagen na datum vonnis de woning te ontruimen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daartoe heeft de kantonrechter in r.o. 4.12 overwogen:
“2.9. Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv), omdat de
Kantonrechter van oordeel is dat het belang van Woonstad om het vonnis ten uitvoer te·
kunnen leggen zwaarder weegt dan het belang van [eiser] om dat niet te doen, aangezien Woonstad al geruime tijd niet over de woning kan beschikken door genoemde
omstandigheden opgekomen aan de zijde van [eiser] en zij (de ktr leest: hij
) thans zonder recht of titel in de woning verblijft. Dit betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd; ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.”
2.4.
[eiser] heeft op 10 oktober 2024 een appeldagvaarding uitgebracht.
2.5.
De ontruiming van de woning is aangezegd tegen 12 november 2024.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. Woonstad te verbieden het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam d.d. 4 oktober 2024 ten uitvoer te leggen in afwachting van de uitkomst van het appel, op straffe van een dwangsom;
II. Woonstad te veroordelen in de proceskosten.
subsidiair:
I. Woonstad te veroordelen de tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter te Rotterdam d.d. 4 oktober 2024 op te schorten met minimaal zes maanden na de betekening van dit vonnis, althans totdat de hulpverlening van [eiser] passende vervangende woonruimte voor [eiser] heeft gevonden, althans een in goede justitie te bepalen termijn;
II. Woonstad te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Woonstad voert gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een executiegeschil in de zin van artikel 438 Rv. Uitgangspunt daarbij is dat een - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - uitgesproken veroordeling hangende een hogere voorziening ten uitvoer kan worden gelegd. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad is gemotiveerd, is de ruimte voor de kantonrechter om een verbod of een schorsing uit te spreken, beperkt. Afgezien van het geval dat die beslissing berust op een kennelijke misslag, zal een schorsing of een verbod alleen uitgesproken kunnen worden op grond van feiten en omstandigheden die bij het nemen van deze uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de beslissing hebben voorgedaan en bovendien moeten ze rechtvaardigen dat van de eerdere beslissing wordt afgeweken (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
4.2.
Dit toetsingskader betekent dat de standpunten van [eiser] met betrekking tot het inhoudelijke oordeel van de kantonrechter in de bodemprocedure - zowel ten aanzien van de door haar vastgestelde feiten, als ten aanzien van de motivering van haar beslissing om de door Woonstad gevorderde ontruiming van de woning toe te wijzen - buiten beschouwing moeten worden gelaten. Een oordeel daarover is voorbehouden aan de rechter in het hoger beroep.
4.3.
De kantonrechter heeft het vonnis van 4 oktober 2024 uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Volgens [eiser] is dat oordeel niet gemotiveerd, zodat er alsnog (in deze procedure) een volledige belangenafweging dient plaats te vinden.
Anders dan [eiser] betoogt, heeft de kantonrechter met de overweging als geciteerd in 2.3 echter wel een gemotiveerde beslissing gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad. De kantonrechter heeft de belangen van beide partijen daarin weliswaar zeer beknopt, maar wel kenbaar gewogen. Uit de aard van de beslissing volgt al dat [eiser] op straat zou komen te staan, en daarmee was zijn mee te wegen belang op dat punt ook al duidelijk.
4.4.
Dat sprake is van een kennelijke misslag is niet gesteld of gebleken. Dat betekent dat slechts kan worden afgeweken van de in het vonnis in de bodemprocedure gemaakte belangenafweging als sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Wat [eiser] in deze procedure heeft aangevoerd, kan echter niet als zodanig worden aangemerkt. De door [eiser] gestelde gevolgen van de ontruiming zijn inherent aan de ontbinding van een huurovereenkomst en zijn niet als nieuwe feiten of omstandigheden aan te merken. Een inmiddels ontstane of te vrezen concrete noodtoestand is niet aannemelijk geworden. Naar het oordeel van de kantonrechter kunnen de stellingen van [eiser] dus niet leiden tot een heroverweging van de eerdere beslissing.
4.5.
Bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen.
Proceskosten
4.6.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] , omdat hij in het ongelijk wordt gesteld. De kantonrechter begroot de kosten die [eiser] aan Woonstad moet betalen op € 87,- aan griffierecht, € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.036,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van Woonstad worden begroot op € 1.036,-
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken.
[58184/21919]