ECLI:NL:RBROT:2024:11138

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
11269544
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een chauffeur en de toewijzing van vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen werknemer [persoon B] en zijn werkgever Exotic Fresh Nederland B.V. (EFN). De werknemer, die sinds 21 september 2022 als chauffeur/magazijnmedewerker bij EFN werkte, werd op 20 juni 2024 op staande voet ontslagen. De werknemer berustte in het ontslag, maar verzocht om een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. De werkgever stelde dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was vanwege het rijden onder invloed van drugs, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag. De werkgever had de werknemer immers opdracht gegeven om te rijden, ondanks dat zij op de hoogte was van zijn rijverbod. Hierdoor was het ontslag niet geldig.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op een billijke vergoeding van € 3.000,00, een transitievergoeding van € 1.520,55 en een gefixeerde schadevergoeding van € 7.825,73. Daarnaast moest de werkgever het loon van de werknemer betalen voor de periode van 1 juni tot en met 20 juni 2024, vermeerderd met een wettelijke verhoging van 50%. De proceskosten werden ook aan de werkgever opgelegd, die in het ongelijk werd gesteld. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk moest voldoen aan de vergoedingen, ook als er hoger beroep werd aangetekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 11269544 HA 24-62
datum uitspraak: 11 november 2024
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[werknemer X],
woonplaats: Barendrecht,
verzoeker in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr M.A.C. Backx,
tegen
Exotic Fresh Nederland B.V.,
vestigingsplaats: Zwijndrecht,
verweerster in de hoofdzaak en in het incident,
vertegenwoordigd door de heer [persoon A] (voormalig boekhouder met machtiging van [persoon B] , algemeen directeur).

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [persoon B] (ontvangen op 19 augustus 2024), met bijlagen;
  • de nadere bijlagen 8 en 9 van [persoon B] ;
  • het verweerschrift van EFN;
  • de pleitnota van [persoon B] .
1.2.
Op 30 september 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken met:
  • [persoon B] met mr. Backx;
  • de heer [persoon A] (voormalig boekhouder) en de heer [persoon C] ( voormalig manager) namens EFN.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[persoon B] werkte sinds 21 september 2022 bij EFN als chauffeur/magazijnmedewerker. Hij is op 20 juni 2024 op staande voet ontslagen.
[persoon B] legt zich bij het ontslag neer, maar vraagt om een billijke vergoeding, een transitievergoeding en een gefixeerde schadevergoeding. [persoon B] wil ook dat EFN zijn loon van € 2.415,35 bruto exclusief 8% vakantietoeslag betaalt zo lang deze procedure duurt. EFN vindt dat het verzoek moet worden afgewezen. [persoon B] krijgt voor het grootste deel gelijk. Hierna wordt dit oordeel uitgelegd.
EFN is per 22 augustus 2024 ontbonden
2.1.
EFN is per 22 augustus 2024 opgehouden te bestaan. Deze procedure kan desondanks worden voortgezet, omdat deze voor die datum is begonnen.
Het verzoek van [persoon B] is op tijd ingediend
2.2.
Het ontslag op staande voet is gegeven op 20 juni 2024. Dat betekent dat de bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantontrechter in te dienen voor [persoon B] op 20 augustus 2024 vervalt (artikel 7:686a lid 4 onder a BW). Het verzoekschrift is digitaal ingediend op 19 augustus 2024. Die datum geldt als de datum waarop het verzoekschrift is ingediend. Dat is dus op tijd. Het papieren exemplaar is door de rechtbank ontvangen en gestempeld op 20 augustus 2024.
[persoon B] heeft recht op een billijke vergoeding
2.3.
[persoon B] heeft recht op een billijke vergoeding (artikel 7:681 lid 1 onder a BW en artikel 7:671 BW). [persoon B] is namelijk niet akkoord gegaan met de opzegging en er is niet voldaan aan alle voorwaarden voor een ontslag op staande voet. Die voorwaarden zijn kort gezegd een dringende reden, onverwijld opzeggen en onverwijld meedelen van de reden (artikel 7:677 lid 1 BW). Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
Er is geen dringende reden
2.4.
Er is geen dringende reden voor een ontslag op staande voet. Met een dringende reden wordt bedoeld één of meer eigenschappen en/of gedragingen van de werknemer die het voor de werkgever onmogelijk maken om door te gaan met het dienstverband (artikel 7:678 lid 1 BW). Of er een dringende reden is moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden. Hierna wordt uitgelegd waarom hier geen sprake is van een dringende reden.
2.5.
Volgens [persoon B] is de reden voor zijn ontslag ‘het rijden onder invloed van drugs’. EFN bevestigt dit tijdens de zitting. Omdat het ontslag op staande voet mondeling is gegeven en er dus geen ontslagbrief is waarin de reden staat, was dat daarvoor niet duidelijk. Voor de verdere beoordeling wordt nu uitgegaan van deze reden, omdat partijen het daar over eens zijn.
2.6.
Deze reden is onder de gegeven omstandigheden geen dringende reden. EFN schrijft ter motivering van de dringende reden in haar verweerschrift weliswaar dat rijden onder invloed gevaarlijk is voor de veiligheid van [persoon B] zelf, zijn collega’s en andere verkeersdeelnemers, maar EFN wilde destijds juist dat [persoon B] op 20 juni 2024 naar Duitsland zou rijden. Dit terwijl zij wist dat [persoon B] eerder onder invloed van drugs had gereden en als gevolg daarvan een rijverbod van zes weken in Duitsland had. Kennelijk was dit voor EFN toen dus geen dringende reden. [persoon B] heeft die opdracht echter geweigerd in verband met zijn rijverbod. [persoon B] heeft zijn rijverbod niet voor EFN verzwegen, maar EFN er expliciet op gewezen. Hem kan derhalve evenmin worden verweten dat hij EFN niet deugdelijk heeft geïnformeerd.
2.7.
Voor zover EFN eigenlijk bedoelde dat het rijverbod de reden van het ontslag was, geldt dat die reden ook niet als dringend is aan te merken. [persoon B] heeft namelijk gesteld dat hij de zes maanden voor het ontslag geen ritten in Duitsland heeft gereden maar in Nederland en België. Dat is door EFN onvoldoende gemotiveerd betwist; de verklaringen van EFN hierover tijdens de zitting waren onsamenhangend en niet eenduidig. Daarom wordt er vanuit gegaan dat [persoon B] gedurende het rijverbod zijn gebruikelijke routes in België en Nederland had kunnen blijven rijden.
2.8.
Omdat het ontslag hierdoor al niet geldig is, hoeft niet meer te worden beoordeeld of aan de andere voorwaarden voor een ontslag op staande voet is voldaan.
EFN moet een billijke vergoeding betalen van € 3.000,00
2.9.
De Hoge Raad heeft uitgangspunten gegeven voor het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding [1] . De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval. Daarbij kan in aanmerking worden genomen hoe lang de arbeidsovereenkomst nog zou hebben geduurd als het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door de werkgever wordt weggedacht. Ook mag rekening worden gehouden met de gevolgen van het ontslag. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De kantonrechter vindt in dit geval een billijke vergoeding van € 3.000,- bruto passend. Hierna wordt uitgelegd waarom.
2.10.
Enerzijds speelt een rol dat het dienstverband van [persoon B] relatief kort is geweest (minder dan twee jaar), dat het een contract voor bepaalde tijd betrof dat afliep op 21 maart 2025, dat EFN per 22 augustus 2024 is ontbonden en dat [persoon B] op korte termijn weer inkomsten zal hebben (zoals hij heeft verklaard). Ook is in het bloed van [persoon B] wel cannabis aangetroffen tijdens werktijd, hetgeen hem verweten kan worden. Anderzijds is hij onterecht mondeling op staande voet ontslagen en heeft EFN ondanks herhaald verzoek daarover niets schriftelijk willen bevestigen. Ook heeft EFN niet meer gereageerd op brieven van [persoon B] en zijn gemachtigde. De rente over de billijke vergoeding wordt toegewezen vanaf veertien dagen na deze uitspraak.
EFN moet een transitievergoeding betalen
2.11.
[persoon B] heeft recht op een transitievergoeding omdat aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan en het eindigen van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [persoon B] (artikel 7:673 lid 1 en lid 7 BW).
Op basis van het loon en de duur van de arbeidsovereenkomst is de hoogte van de vergoeding € 1.520,55 bruto. Dit bedrag moet EFN betalen. De wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 1 BW).
EFN moet een gefixeerde schadevergoeding betalen
2.12.
EFN moet een vergoeding voor onregelmatige opzegging aan [persoon B] betalen. EFN heeft namelijk de arbeidsovereenkomst per direct opgezegd zonder rekening te houden met een opzegtermijn (artikel 7:672 lid 11 BW). Die vergoeding is – kort gezegd – gelijk aan het loon dat [persoon B] zou hebben gekregen als de werkgever bij de opzegging wel rekening zou hebben gehouden met de opzegtermijn.
2.13.
[persoon B] had een contract voor bepaalde tijd zonder tussentijds opzegbeding. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst niet eerder dan tegen 21 maart 2025 had kunnen worden opgezegd. Een schadevergoeding berekend tot die datum acht de kantonrechter echter onder de gegeven omstandigheden bovenmatig. Daarom wordt de vergoeding gematigd tot het in geld vastgesteld loon (inclusief vakantiegeld) voor vier maanden: € 10.434,43 (artikel 7:672 lid 12 BW). Daarbij is het volgende van belang.
2.14.
De opzegtermijn is in het geval van [persoon B] zeer lang door het soort (bepaalde tijd zonder tussentijds opzegbeding) contract dat hij had, niet doordat hij al zo lang in dienst was bij EFN. Bovendien is [persoon B] inmiddels ingeschreven voor een opleiding ‘werken en leren voor vrachtwagenchauffeur’. Tijdens de zitting verklaart [persoon B] dat de lessen binnen een paar weken van start gaan en dat dat betekent dat hij vanaf dan ook inkomsten heeft. De rente over deze vergoeding wordt toegewezen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 1 BW).
EFN moet het loon van [persoon B] betalen tot 20 juni 2024: eis in het incident wordt afgewezen
2.15.
De einddatum van de arbeidsovereenkomst staat vast op 20 juni 2024. Na die datum hoeft EFN dus geen loon te betalen. De looneis van [persoon B] in het incident om zijn loon gedurende de procedure door te betalen wordt dus afgewezen. Het loon tot de ontslagdatum is wel verschuldigd.
2.16.
[persoon B] stelt dat hij geen loon heeft gekregen in de maand juni 2024. EFN geeft in reactie daarop aan dat zij wel de loonstroken heeft vanuit de administratie, maar dat zij niet weet of het ook echt is betaald. Daarmee heeft zij deze eis van [persoon B] onvoldoende gemotiveerd betwist. EFN wordt daarom veroordeeld om het loon te betalen van 1 juni tot en met 20 juni 2024, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50 % (artikel 7:625 BW). De rente over het loon wordt toegewezen vanaf de dag dat dit loon opeisbaar was.
EFN moet een eindafrekening opmaken en het saldo daarvan aan [persoon B] betalen
2.17.
EFN moet een deugdelijke eindafrekening opmaken (artikel 7:626 BW). Daarin moeten ook alle vergoedingen worden opgenomen die in deze uitspraak zijn toegewezen. EFN krijgt daar van de kantonrechter veertien dagen na deze uitspraak de tijd voor. Als [persoon B] de eindafrekening later ontvangt, moet EFN voor iedere dag of gedeelte daarvan dat het later is € 100,00 aan [persoon B] betalen, met een maximum van € 5.000,00.
2.18.
EFN moet uiteraard het saldo van de eindafrekening aan [persoon B] betalen. Op die betaling zet de kantonrechter echter geen dwangsom.
EFN moet de proceskosten betalen
2.19.
De proceskosten komen voor rekening van EFN, omdat zij ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot de kosten die EFN aan [persoon B] moet betalen op € 87,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dit is totaal € 1.036,00. Hier kan nog een bedrag bij komen als de uitspraak wordt betekend. De wettelijke rente wordt toegewezen.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.20.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard omdat [persoon B] dat heeft gevraagd en EFN daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt EFN om aan [persoon B] een billijke vergoeding van € 3.000,00 bruto te betalen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt EFN om aan [persoon B] de transitievergoeding van € 1.520,55 bruto te betalen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 20 juli 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt EFN om aan [persoon B] een gefixeerde schadevergoeding van € 7.825,73 bruto te betalen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 20 juni 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
veroordeelt EFN om aan [persoon B] het loon te betalen van 1 juni 2024 tot en met 20 juni 2024 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag dat dit loon opeisbaar was tot de dag dat volledig is betaald en met de wettelijke verhoging van 50%;
3.5.
veroordeelt EFN in de proceskosten, die aan de kant van [persoon B] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.036,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
3.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.P.M. Jurgens en in het openbaar uitgesproken.
703

Voetnoten

1.Hoge Raad 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187 (