ECLI:NL:RBROT:2024:11136

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
10.085768.23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing en veroordeling voor mishandeling en wederrechtelijk binnendringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996 en zonder vaste woon- of verblijfplaats. De verdachte werd vrijgesproken van afpersing, maar veroordeeld voor mishandeling en het wederrechtelijk binnendringen van een woning. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de afpersing, aangezien de enkele uitspraak van de aangeefster niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van dwang. De verdachte en een medeverdachte drongen in de nacht van 10 augustus 2020 de woning van de aangeefsters binnen en gebruikten geweld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuldig was aan het medeplegen van mishandeling van de aangeefsters, waarbij zij hardhandig werden vastgepakt en geslagen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank stelde vast dat de redelijke termijn voor berechting was overschreden, maar dit had geen invloed op de beslissing om de verdachte niet te gevangennemen. De uitspraak benadrukt de ernst van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.085768.23
Datum uitspraak: 4 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat in Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. drs. B. Lijnse heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden;
  • de gevangenneming van de verdachte.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het onder 1 tenlastegelegde feit bewezen kan worden. De omstandigheden dat aangeefster werkt in de haven en dat er tweemaal eerder een aanzienlijk bedrag is aangeboden voor informatie, in samenhang met de woorden
‘Die Mexicaan weet alles van je’, bieden voldoende context om van afpersing te spreken.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank vindt dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte schuldig is aan feit 1. Niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van afpersing omdat de door aangeefster gestelde uitspraak ‘Die Mexicaan weet alles van je’ alleen en op zichzelf niet kan worden aangemerkt als een gedraging waarmee aangeefster door (bedreiging met) geweld werd gedwongen informatie af te geven. Voor zover de eerdere incidenten, waarbij vrouwen aan de deur kwamen om geld te brengen, al kunnen worden gezien als deel uitmakend van de ten laste gelegde feiten van 10 augustus 2020, biedt het dossier geen informatie om deze handelingen – direct of indirect – aan verdachte toe te rekenen. Ook andere aanknopingspunten ontbreken om van samenhang te kunnen spreken. Tot slot kan de omstandigheid dat aangeefster in de haven werkt ook niet tot een ander oordeel leiden, omdat van enige betrokkenheid van de verdachte bij drugscriminaliteit in de haven evenmin is gebleken. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van deze beschuldiging.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen, omdat er geen nauwe en bewuste samenwerking bestond ten aanzien van de mishandeling van de aangeefsters. De verdachte en de medeverdachten hebben geen afspraken gemaakt over het gebruik van geweld, maar was enkel een reactie op het gillen van aangeefster 1.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank vindt dat er voldoende bewijs is dat de verdachte schuldig is aan het medeplegen van mishandeling van de aangeefsters.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de nacht van 10 augustus 2020 tezamen met een ander de woning van de aangeefsters is binnengegaan. Aangeefster 1 is door één van de mannen op de gang vastgepakt en in haar gezicht geslagen. Aangeefster 2 is door de andere man hardhandig bij haar pols vastgepakt en vervolgens de trap afgesleurd. Op enig moment heeft aangeefster 1 kans gezien om zich aan de greep van haar aanvaller te ontworstelen door in zijn geslachtsdeel te knijpen. Zij heeft vervolgens een dweil gepakt en met het houten gedeelte zijn hoofd geslagen. Daaropvolgend zijn beide mannen de woning uit gevlucht.
Uit bovenstaande vaststelling dat de verdachte en de medeverdachte samen de woning zijn binnengedrongen en beiden één van de aangeefsters hebben mishandeld, blijkt voor de rechtbank de nauwe en bewuste samenwerking als vereist voor medeplegen. Wie van beide mannen welk geweld heeft gepleegd kan dan ook in het midden blijven. Dat de verdachte en zijn medeverdachten geen vooropgezet plan hadden aangeefsters te mishandelen maakt dit niet anders. Het vereiste opzet is, zoals hier, ook aanwezig bij een gezamenlijk begrijpen tijdens de gezamenlijke uitvoering. De rechtbank acht daarom medeplegen van mishandeling aan aangeefster 1 en van aangeefster 2 bewezen.
4.3.
Bewijswaardering feit 3
Bewezenverklaring zonder nadere motivatie
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is door de verdediging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Dit feit zal bewezen worden verklaard en gezien de referte van de raadsman zal dit gebeuren zonder verdere bespreking.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2
hij op 10 augustus 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander,
-aangeefster 1 heeft mishandeld door haar vast te pakken en haar op haar hoofd en in het gezicht te slaan en
-aangeefster 2 heeft mishandeld door haar hardhandig bij de pols te pakken en hardhandig de trap af te sleuren, waarbij zij zich geschaafd heeft aan de muur;
3
hij op 10 augustus 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, in de woning van aangeefster 1 in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 2
medeplegen van mishandeling.
Feit 3
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is samen met zijn mededaders midden in de nacht de woning van aangeefsters binnengedrongen. Vervolgens hebben zij geweld gebruikt door aangeefsters hardhandig vast te pakken, te slaan en zelfs van de trap te slepen. Verdachten hebben met hun handelen een bijzonder bedreigende en angstaanjagende situatie gecreëerd in de woning van aangeefsters. Dit weegt nog zwaarder omdat de woning bij uitstek een plek moet zijn waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Als gevolg van de strafbare feiten hebben de slachtoffers, ook na vier jaar, nog steeds last van psychische problemen, wat ook blijkt uit de door aangeefster voorgelezen slachtofferverklaring. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van de aangeefsters en heeft geen enkele blijk gegeven rekening te houden met de gevolgen van zijn handelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft gekeken naar het uittreksel uit de justitiële documentatie van
24 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. In het bijzonder is ook gelet op het tijdverloop van deze zaak. Bij de berechting van een zaak heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 30 augustus 2022, toen de verdachte werd gelicht in de gevangenis om in deze zaak te worden gehoord. Tot aan dit vonnis is een periode van 2 jaar en 2 maanden verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn met 2 maanden is geschonden. De overschrijding van de redelijke termijn is gering en daarom zal worden volstaan met deze vaststelling.
De officier van justitie heeft ook gevorderd om de gevangenneming van de verdachte te bevelen. De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding. Het vluchtgevaar zoals genoemd is onvoldoende gebleken en de bewezenverklaarde feiten verzetten zich tegen gevangenneming. De vordering tot gevangenneming zal om die reden worden afgewezen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 138 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J. van der Groen en R.D.M. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.M. Sinon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 10 augustus 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, omstreeks 01:30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld aangeefster 1 te dwingen tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten informatie omtrent containers en/of pinnummers en/of bedrijfsinformatie, in elk geval enige gegevens immers, heeft en/of hebben verdachte en zijn mededader(s):
- zich de toegang tot de plaats van het misdrijf verschaft door middel van braak en/of inklimming in de woning (via de poort naar de tuin en het raam van de woning), en
- aangeefster 1 vastgepakt, en
- geprobeerd een hand over de mond van aangeefster 1 te leggen, en
- aangeefster 1 op de grond gegooid en/of gewerkt, en
- over aangeefster 1 heen gezeten, en
- aangeefster 1 (meermaals) in haar gezicht gestompt en/of geslagen, en
- dreigend tegen aangeefster 1 gezegd: “Rustig, doe rustig (voornaam aangeefster 1). We weten alles van je. Die Mexicaan weet alles van je, we weten alles van je”, in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en strekking en/of
- aangeefster 2, de dochter van aangeefster 1, hardhandig vastgepakt en gehouden, en
- aangeefster 2 hardhandig de trap afgesleurd;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 10 augustus 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
-aangeefster 1 heeft mishandeld door haar hardhandig vast te pakken bij haar pols en/of haar op haar hoofd en/of in het gezicht te slaan en/of stompen en/of
-aangeefster 2 heeft mishandeld door haar hardhandig bij de pols te pakken en/of hardhandig de trap af te sleuren, waarbij zij zich geschaafd heeft aan de muur;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 10 augustus 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de woning van aangeefster 1, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte en/of zijn/haar mededader(s), in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen;
( art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 138 lid 4 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )