ECLI:NL:RBROT:2024:11133

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
C/10/687012 / KG ZA 24-946
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod op opzegging van bankrelatie en hypotheek met afwijzing van de vorderingen

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in Rotterdam, een kort geding aangespannen tegen de ING Bank N.V., gevestigd in Amsterdam, met betrekking tot de beëindiging van zijn privébankrekening en hypotheek. Eiser vordert dat de ING Bank wordt verboden om de opzegging van zijn privébankrekening en hypotheek te effectueren, dat registraties in de registers van de ING Bank worden verwijderd en dat de bankrelatie wordt hersteld. De voorzieningenrechter heeft op 8 november 2024 geoordeeld dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van spoedeisend belang met betrekking tot de privébankrekening, aangezien hij inmiddels een nieuwe bankrekening bij ABN AMRO heeft geopend en geen positief saldo bij de ING Bank heeft. De vorderingen met betrekking tot de privébankrekening zijn daarom afgewezen.

Wat betreft de hypotheek heeft de ING Bank de relatie beëindigd op basis van onbetrouwbare informatie die door eiser is verstrekt bij de aanvragen voor het zakelijk krediet en de hypotheek. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er significante verschillen waren in de jaarrekeningen die eiser heeft ingediend, en dat eiser een krediet van New10 niet heeft vermeld. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de ING Bank op goede gronden de hypotheek heeft beëindigd. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser in zijn geheel afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/687012 / KG ZA 24-946
Vonnis in kort geding van 8 november 2024
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. W. Boeters te Rotterdam,
tegen
ING BANK N.V.,
vestigingsplaats: Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.L. de Vogel te Amsterdam.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘de ING Bank’ genoemd.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
[eiser] had een privébetaalrekening, een zakelijke betaalrekening, een zakelijk krediet en een hypotheek bij de ING Bank. De ING Bank heeft al deze financiële producten beëindigd en de persoonsgegevens van [eiser] opgenomen in haar interne Gebeurtenissenadministratie en het daaraan gekoppelde Interne Verwijzingsregister (‘IVR’), omdat de ING Bank van mening is dat [eiser] haar niet naar waarheid heeft geïnformeerd bij zijn aanvragen voor het zakelijk krediet en de hypotheek. [eiser] is het niet eens met de beëindiging van zijn privébankrekening en hypotheek, omdat daar volgens [eiser] geen aanleiding voor bestaat. Daarom vordert hij in deze zaak – kort gezegd – dat het de ING Bank (tijdelijk) wordt verboden om de opzegging van de privébankrekening en de hypotheek te effectueren, dat de ING Bank wordt bevolen om iedere registratie van [eiser] in de registers van de ING Bank te verwijderen en dat de ING Bank wordt bevolen om de bankrelatie met [eiser] te herstellen, voor een deel onder druk van een dwangsom. De ING Bank is het hier niet mee eens, omdat zij van mening is dat zij terecht en op goede gronden is overgegaan tot haar beslissing om de bankrelatie met [eiser] te beëindigen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiser] af, omdat de ING Bank de bankrelatie met [eiser] inderdaad terecht en op goede gronden heeft beëindigd. Dit wordt hierna uitgelegd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 oktober 2023, met bijlagen 1 tot en met 14;
  • de akte feiten en producties van de ING Bank, met bijlagen 1 tot en met 25;
  • de e-mail van 22 oktober 2024 van de boekhouder/administrateur van [eiser] , die door [eiser] in het geding is gebracht;
  • de mondelinge behandeling op 25 oktober 2024;
  • de spreekaantekeningen van mr. Boeters;
  • de pleitnota van mr. De Vogel.

3.De beoordeling

Het spoedeisend belang

3.1.
Een vordering in een kort gedingprocedure, zoals deze zaak, kan alleen worden toegewezen als de eisende partij daarbij zoveel spoed heeft dat de uitkomst van een gewone procedure niet kan worden afgewacht (artikel 254 Rv). De voorzieningenrechter moet allereerst beoordelen of die spoed aanwezig is.
3.2.
Voor wat betreft de hypothecaire geldlening (hierna: de hypotheek) van [eiser] bij de ING Bank is dat het geval. De ING Bank wil de woning waarop de hypotheek rust op korte termijn (ongeveer drie à vier maanden) verkopen op een veiling en [eiser] wil niet dat zijn woning, waar hij met zijn gezin woont, wordt verkocht. Een gewone procedure duurt langer dan drie à vier maanden en daarom kan [eiser] de uitkomst daarvan niet afwachten. In zoverre kunnen de vorderingen van [eiser] dan ook inhoudelijk worden beoordeeld.
3.3.
Dit geldt niet voor de vorderingen van [eiser] met betrekking tot zijn privébankrekening bij de ING Bank. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] namelijk gezegd dat hij inmiddels een privé- (en zakelijke) bankrekening bij de ABN AMRO Bank N.V. (‘ABN AMRO’) heeft afgesloten en verder heeft de ING Bank onweersproken gezegd dat de privé- en zakelijke bankrekening van [eiser] bij haar geen positief saldo hebben. [eiser] is dus niet afgesloten van het betalingsverkeer en er is ook geen sprake van dat [eiser] tegoeden bij de ING Bank niet kan aanspreken. [eiser] heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat hij voor wat betreft de vraag of zijn privébankrekening bij de ING Bank terecht en op goede gronden is opgezegd zoveel spoed heeft dat een gewone procedure niet kan worden afgewacht. De vorderingen van [eiser] met betrekking tot zijn privébankrekening bij de ING Bank worden alleen al hierom afgewezen.
De ING Bank heeft de hypotheek op goede gronden beëindigd
3.4.
Vervolgens moet de voorzieningenrechter beoordelen of de ING Bank de hypotheek van [eiser] op goede gronden heeft beëindigd. De voorzieningenrechter is op dit moment voorlopig van oordeel dat dit het geval is. Daarvoor is het volgende redengevend.
3.5.
De ING Bank heeft geconstateerd dat de jaarrekening 2021 die [eiser] heeft meegestuurd bij zijn aanvraag voor het zakelijk krediet inhoudelijk op meerdere punten verschilt van de jaarrekening 2021 die [eiser] had meegestuurd bij zijn aanvraag voor de hypotheek. Ook de drie versies van de jaarrekening 2022, die [eiser] op verschillende momenten aan de ING Bank heeft gestuurd, verschillen op veel punten van elkaar. Verder heeft de ING Bank vastgesteld dat [eiser] zowel bij de aanvraag voor het zakelijk krediet, als bij de aanvraag voor de hypotheek een krediet van € 75.000,00 van New10 onvermeld heeft gelaten. De ING Bank heeft hiermee voldoende onderbouwd dat de documenten die [eiser] , althans zijn boekhouder/administrateur de heer [persoon A] (‘ [persoon A] ’), heeft ingediend bij de aanvragen voor de hypotheek onbetrouwbaar zijn. Gelet daarop is redelijk dat de ING Bank geen vertrouwen meer heeft in de juistheid van de door [eiser] , dan wel de namens hem door [persoon A] , aangeleverde documenten. Ook als er, zoals hier, geen aanwijzingen zijn dat sprake is van transacties die mogelijk in strijd zijn met wet- en regelgeving mag de ING Bank die een aanzienlijk bedrag aan [eiser] heeft uitgeleend, de lening opzeggen als voldoende aannemelijk is dat [eiser] haar op relevante punten niet juist heeft geïnformeerd.
3.6.
Het verweer van [eiser] dat de verschillen tussen de jaarrekeningen administratieve fouten betreffen, is ongeloofwaardig. Daarvoor zijn er simpelweg te veel verschillen tussen de verschillende versies van de jaarrekeningen. De voorzieningenrechter volgt [eiser] ook niet in zijn stelling dat hij, dan wel [persoon A] vergeten zijn om het krediet bij New10 in de jaarrekeningen op te nemen. Gelet op de hoogte van het krediet is ook dat volstrekt ongeloofwaardig. Bovendien heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd gezegd dat hij het krediet bij New10 zelf heeft aangevraagd en dat [persoon A] vervolgens de voor de aanvraag benodigde documenten heeft verstrekt. Ook dit maakt dat het ongeloofwaardig is dat zowel [eiser] als [persoon A] het krediet waren vergeten. Het verweer van [eiser] dat eventuele fouten van [persoon A] niet aan hem kunnen worden tegengeworpen, wordt ook verworpen. [eiser] heeft immers zelf [persoon A] ingeschakeld om bepaalde financiële zaken voor hem te regelen. Dat [persoon A] vervolgens (per ongeluk of met opzet) fouten maakt, komt voor rekening en risico van [eiser] .
3.7.
[eiser] betoogt verder dat hij de Nederlandse taal niet of nauwelijks beheerst en dat hij helemaal is afgegaan op [persoon A] . Van het gesprek dat er met de ING Bank is geweest heeft hij niet veel begrepen en voor een deel heeft [persoon A] voor hem getolkt. Of dit klopt valt voor de voorzieningenrechter niet na te gaan. Maar zelfs als het klopt, is dat een gevolg van de keuze die [eiser] zelf heeft gemaakt om geheel te vertrouwen op [persoon A] . Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de hypotheekadviseur die [eiser] heeft gebruikt niet een adviseur in dienst van de ING Bank is, maar een onafhankelijke tussenpersoon. Ook in het contact met die tussenpersoon heeft [eiser] blijkbaar alles aan [persoon A] overgelaten. De ING Bank kon dat niet weten en hoeft daarmee ook geen rekening te houden. [eiser] kan daarvoor eventueel [persoon A] aansprakelijk houden, maar daar staat de ING Bank buiten.
3.8.
De ING Bank heeft er ook op gewezen dat [eiser] voor het jaar 2023 toeslagen heeft aangevraagd en ontvangt/heeft ontvangen. Dat is van belang, omdat dat impliceert dat het inkomen van [eiser] in het jaar 2023 veel lager is geweest dan het inkomen dat kan worden opgemaakt en verwacht op grond van door [eiser] verstrekte aangiften inkomstenbelasting 2021 en 2022 en de jaarrekeningen 2021 en 2022. [eiser] heeft dit niet weersproken. De verklaring die hij hiervoor heeft gegeven, te weten dat zijn inkomsten sterk wisselen en dat de toeslagen zijn aangevraagd in verband met een slechte periode, is niet onderbouwd. Ook als die verklaring juist is, draagt deze bij aan het oordeel dat de ING Bank voldoende heeft onderbouwd dat [eiser] , althans [persoon A] , bij de aanvraag voor de hypotheek geen juist beeld heeft gegeven. Van een bestendig inkomen van de vereiste hoogte is immers blijkbaar geen sprake en dat is voor een langjarige lening van belang. De ING Bank is immers verplicht om ervoor te waken dat overkreditering plaatsvindt; zij moet ervoor zorgen dat [eiser] geen onverantwoorde financiële verplichtingen aangaat. Het lijkt er op dit moment sterk op dat deze lening niet verstrekt zou zijn als de informatie juist was geweest.
3.9.
Verder heeft [eiser] toegegeven dat hij het door de ING Bank aan hem verstrekte zakelijk krediet voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor het krediet was bedoeld. Het krediet was namelijk bedoeld voor investeringen in inventaris en/of winkelinrichting of voor de financiering van voorraden en/of debiteuren, terwijl [eiser] met het krediet (ook) contante geldopnamen heeft verricht en aflossingen op zijn privé hypotheek heeft gedaan. Dit is in strijd met de voorwaarden waaronder de ING Bank het zakelijk krediet aan [eiser] heeft verstrekt. Weliswaar ziet dat niet rechtstreeks op de hypotheek, maar de ING Bank mocht dat wel betrekken bij haar inschatting van de betrouwbaarheid van [eiser] .
3.10.
Gelet op dit alles is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat de ING Bank op goede gronden heeft besloten om de hypotheek te beëindigen. De ING Bank kan er op grond van de onbetrouwbare documenten die [eiser] heeft toegestuurd niet op vertrouwen dat [eiser] voldoende inkomen heeft en zal blijven hebben om aan de maandelijkse aflossingsverplichtingen van de hypotheek te voldoen. Vast staat ook dat [eiser] de maandelijkse aflossingen op de hypotheek niet steeds op tijd heeft betaald, al zijn partijen het er niet over eens hoe vaak dat is voorgekomen.
3.11.
Een belangenafweging maakt het voorgaande niet anders. Het is erg vervelend voor [eiser] en zijn gezin dat de ING Bank de hypotheek heeft opgeëist en dat zij vermoedelijk hun woning kwijtraken. Het behouden van die woning is een zwaarwegend belang van [eiser] . Maar dat belang weegt niet zo zwaar als het belang van de ING Bank om mogelijke overkreditering met alle gevolgen vandien te voorkomen en om alleen een bankrelatie aan te hoeven gaan en te behouden met klanten die de ING Bank kan vertrouwen. Bovendien doet aan het belang van [eiser] af dat niets hem belet om een hypotheek af te sluiten bij een andere financiële instelling, zoals ABN AMRO of Rabobank, waarmee hij ook al een bancaire relatie heeft. Als juist is dat [eiser] inmiddels op basis van betrouwbare stukken – eventueel samen met zijn vrouw, die volgens eigen zeggen zelf een stabiel inkomen heeft – kan aantonen dat hij in aanmerking komt voor een toereikende lening, dan maakt hij een behoorlijke kans om die lening te krijgen. Dat [eiser] dat tot dusver niet heeft geprobeerd en dat hij daardoor mogelijk kostbare tijd is verloren, komt voor zijn rekening. De ING Bank heeft de opzegging en de executieveiling immers al maanden geleden aangekondigd. Het had op de weg van [eiser] gelegen om de opties voor het afsluiten van een nieuwe hypotheek inmiddels te verkennen. Dat kan hij overigens nog steeds doen. De drie à vier maanden tot aan een executieveiling zouden daarvoor voldoende moeten zijn, zodat de veiling dan voorkomen kan worden. De registraties van de ING Bank in haar interne Gebeurtenissenadministratie en het daaraan gekoppelde IVR staan daar niet aan in de weg en hoeven om die reden niet ongedaan te worden gemaakt.
3.12.
De conclusie luidt dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
De proceskosten
3.13.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de ING Bank worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddeld complexe zaak)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.973,00
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.14.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] dat niet op tijd doet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2024.
3349 / 106