ECLI:NL:RBROT:2024:11124

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
C/10/679991 / HA ZA 24-471
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een woning tussen ex-partners na beëindiging van een affectieve relatie met betrekking tot hypothecaire verplichtingen en gebruiksvergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de verdeling van een woning tussen ex-partners na de beëindiging van hun affectieve relatie in mei 2023. De vrouw, eiseres in conventie, vordert onder andere de man te veroordelen tot afgifte van goederen in de woning en medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. De man, gedaagde in conventie, vordert in reconventie het voorlopige exclusieve gebruiksrecht van de woning en betaling van de helft van de vaste lasten door de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen gezamenlijk eigenaar zijn van de woning en dat er een hypothecaire lening is afgesloten bij de Rabobank. De vrouw heeft de woning in mei 2023 verlaten, waarna de man alleen in de woning woont. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen een schikking hebben bereikt over de inboedel, maar niet over de woning zelf. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man de woning wil behouden, maar momenteel niet over de financiële middelen beschikt om deze over te nemen. De rechtbank heeft de man de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat hij in staat is de woning over te nemen, met een termijn tot uiterlijk 31 maart 2025. Indien dit niet lukt, zal de woning verkocht moeten worden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man een gebruiksvergoeding aan de vrouw moet betalen voor de periode dat zij de woning heeft verlaten, en dat de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/679991 / HA ZA 24-471
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. B.H. van der Zwan te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.A. Remport Urban te Linne.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 mei 2024, met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie;
  • de oproepingsbrief van de rechtbank van 1 augustus 2024 waarin een
mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van de rechtbank van 16 augustus 2024 met een zittingsagenda;
  • de aanvullende producties 15 tot en met 19 van de vrouw van 10 september 2024;
  • het e-mailbericht van de rechtbank van 16 september 2024 met het verzoek om
bepaalde stukken in het geding te brengen;
  • het B16-formulier van de vrouw met productie 20 van 16 september 2024;
  • een aanvullende productie van de man (niet voorzien van productienummer) inzake
het verkoopadvies
- een aanvullende productie van de man (niet voorzien van productienummer) van
20 september 2024 met een e-mailbericht van de letselschade advocaat van de man;
  • de mondelinge behandeling op 23 september 2024;
  • de door de man ter zitting overlegde aanvullende productie met akte tot vestiging
ondererfpacht;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 september 2024, waaruit
blijkt dat partijen een schikking hebben getroffen voor wat betreft de inboedel.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad die in mei 2023 is geëindigd. Zij zijn niet gehuwd geweest en hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten.
2.2.
Partijen zijn samen (ieder voor de onverdeelde helft) eigenaar van de woning aan [adres], hierna verder te noemen: ‘de woning’. Ter financiering van de aankoop van de woning zijn partijen bij de Rabobank op beider naam, hoofdelijk,een hypothecaire geldlening aangegaan.
2.3.
De vrouw heeft de woning in mei 2023 verlaten. De man woont daar sindsdien alleen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om:
I. de man te veroordelen tot afgifte van de goederen die zich bevinden in de woning, zoals vermeld in punt 16 van de dagvaarding;
II. de man te veroordelen tot medewerking aan het te koop zetten van de woning bij een door de vrouw gekozen makelaar, dan wel een andere verkoopmakelaar indien de man de woning niet toebedeeld wenst te krijgen, geen medewerking verleend aan de waardering of eigendomsoverdracht van de woning waarbij de vrouw gemachtigd wordt de verkoopopdracht te verstrekken aan de verkoopmakelaar, waarbij de man toegang dient te verlenen aan de verkoopmakelaar tot de woning voor de bezichtigingen van de woning en overige afspraken die samenhangen met de verkoop van de woning, zulks onder last van een dwangsom van € 250,- per keer dat de man geen medewerking verleend aan een afspraak welke samenhangt met de verkoop van de woning;
III. de vrouw te machtigen tot de navolgende verkoophandelingen:
• invullen en ondertekenen van de door de makelaar geleverde formulieren ten
behoeve van de opdracht tot verkoop;
• aanleveren van de door de makelaar verzochte documenten;
• betaling van het deel van de aanbetaling van de makelaar, binnen de gestelde
betalingstermijn van de makelaar welk bedrag in mindering wordt gebracht op de
overwaarde;
• alle andere handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en oplevering van
de woning, waartoe zowel door de makelaars als in een later stadium door de
notaris verzocht wordt, binnen de door hen verzochte termijnen;
• het tekenen van de koopovereenkomst bij de makelaar;
• het meewerken aan de levering van de echtelijke woning via de notaris,
waaronder het tekenen van de transportakte binnen de door de kopende partij
verzochte termijn;
IV. de man te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht
van de woning na verkoop van de woning, waarbij de man de woning ontruimd en
bezemschoon op dient te leveren een dag voorafgaand aan de eigendomsoverdracht,
zulks onder last van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat de man
hier niet aan voldoet;
V. de man veroordelen een gebruiksvergoeding te voldoen aan de vrouw voor de tijd
dat de man alleen in de woning verbleef, ter hoogte van de vaste lasten van de
woning die de vrouw reeds heeft voldaan en ten aanzien van de vaste lasten die
nog zullen worden gemaakt tot aan de verkoop van de woning;
VI. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
De conclusie van de man strekt tot afwijzing van het gevorderde.
in reconventie
3.3.
De man vordert in reconventie:
I. te bepalen dat de man het voorlopige exclusieve gebruiksrecht zal (blijven) hebben van de woning, gedurende een door de rechtbank in goede justitie te bepalen periode van minimaal een jaar;
II. de vrouw te bevelen de helft van alle vaste lasten te voldoen vanaf de dag dat partijen eigenaar zijn geworden tot de dag van de overdracht van haar aandeel aan de man althans aan een derde, PM, waarbij rekening dient te worden gehouden met reeds betaalde bedragen.
3.4.
Ter zitting heeft de vrouw geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde in reconventie.
3.5.
Op de stellingen van partijen in conventie en in reconventie zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank die vorderingen gezamenlijk behandelen.
De inboedel
4.2.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling een schikking bereikt over de inboedel. Die schikking is vastgelegd in het onder 1.1 genoemde proces-verbaal. Bij het sub I in conventie gevorderde heeft de vrouw dus geen belang meer.
De gemeenschappelijke woning en hypotheek
4.3.
Tussen partijen bestaat een eenvoudige gemeenschap. Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
4.4.
De vrouw stelt primair dat de woning moet worden verkocht. Volgens haar heeft de man inmiddels ruim voldoende tijd gehad om de woning over te nemen, maar beschikt hij niet over de benodigde financiële middelen. De vrouw wenst niet langer in een onverdeelde gemeenschap te blijven.
4.5.
De man wenst de woning toegedeeld te krijgen. De man erkent dat hij op dit moment niet de financiële middelen heeft, maar hij verwacht op termijn die middelen wel te hebben. Hij vordert daarom het exclusieve gebruiksrecht van de woning voor een periode van minimaal een jaar. Na die periode verwacht hij de woning over te kunnen nemen.
4.6.
Ter zitting heeft de man desgevraagd verduidelijkt dat het de bedoeling is dat hij tijd krijgt om de woning over te nemen. De rechtbank begrijpt zijn vordering daarom als een vordering tot uitsluiting van de verdeling ex art. 3:178 lid 3 BW. Het komt dan aan op een belangenafweging.
4.7.
Naar de rechtbank begrijpt is het belang van de vrouw dat zij haar deel van de overwaarde nodig heeft om een woning te kunnen kopen. Op dit moment heeft de vrouw geen eigen woning en verblijft zij afwisselend bij familie en vrienden. De vrouw is wel op zoek naar een huurwoning, maar woningen in de vrije sector vindt zij te duur en voor een sociale huurwoning komt zij voorlopig niet in aanmerking. Het belang van de man is dat hij de woning wil behouden. De man kan dat nu niet financieren, maar hij verwacht daar binnen afzienbare tijd toe in staat te zijn.
4.8.
Voor de overname van de woning door de man is nodig (i) dat hij de helft van de overwaarde aan de vrouw kan betalen en (ii) dat de hypotheekbank de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. De man schat de overwaarde op € 140.000,-, hetgeen betekent dat hij de vrouw € 70.000,- zou moeten betalen. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij verwacht binnen drie maanden een voorschot van € 70.000,- te ontvangen in zijn letselschadezaak en dat hij de vrouw daarmee kan uitkopen. Mocht de overwaarde hoger zijn, waardoor de man meer dan € 70.000,- aan de vrouw zou moeten betalen, dan kan de man dat geld van vrienden lenen, zo heeft hij ter zitting verklaard.
4.9.
Voor wat betreft het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld heeft de man tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de hypotheekbank hier nu niet mee akkoord zal gaan omdat hij geen vast inkomen heeft. De man ontvangt op dit moment weliswaar periodiek uitkeringen van de verzekering van de persoon die hem in 2020 heeft aangereden, maar dat zijn voorschotbetalingen en op basis daarvan zal de bank volgens de man niet akkoord gaan met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Dat ligt volgens hem anders wanneer hij een WIA-uitkering en dus een vast inkomen heeft. Dan zal de bank volgens de man wel akkoord gaan met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, ook omdat de woning een flinke overwaarde heeft. Ter zitting heeft de man verklaard dat zijn aanvraag voor een WIA-uitkering is afgewezen omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35% is gesteld. Maar de man heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Er vindt eind oktober 2024 een herkeuring plaats. De man heeft voorts verklaard dat hij ervan uitgaat dat binnen zes maanden (dus eind maart 2025) positief zal zijn beslist op zijn bezwaar tegen de afwijzende beslissing op zijn WIA-aanvraag en dat hij dan dus een WIA-uitkering zal hebben en het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijkheid zal kunnen bewerkstelligen.
4.10.
Uit het verhandelde ter zitting blijkt dus dat de man naar eigen zeggen binnen zes maanden na de zittingsdatum, dus vóór eind maart 2025, kan aantonen dat hij de vrouw kan uitkopen met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank acht dit geen onredelijke termijn. Het belang van de man om in de gelegenheid te worden gesteld de woning te behouden weegt zwaarder dan het belang van de vrouw om direct tot verkoop van de woning over te gaan en daarmee wellicht enkele maanden eerder over haar deel van de overwaarde te kunnen beschikken. De man moet in deze situatie daarom in de gelegenheid worden gesteld om de woning over te nemen. Lukt dat niet, dan moet de woning verkocht worden. Omdat de rechtbank aldus tot verdeling van de woning beslist op een wijze die volgens de eigen verklaring van de man haalbaar moet zijn, zal de vordering van de man tot uitsluiting van de verdeling voor een periode van een jaar worden afgewezen.
4.11.
Gelet op het voorgaande zal de woning getaxeerd moeten worden om de overwaarde vast te stellen. Daartoe moeten partijen samen een taxateur aanwijzen op de wijze zoals in de beslissing bepaald onder 5.1. Om te voorkomen dat te veel tijd verstrijkt tussen de taxatie en de levering van de woning aan de man, moet de woning niet eerder dan 1 januari 2025 getaxeerd worden. Omdat de taxatie nodig is voor de door de man gewenste toedeling van de woning aan hem, moeten de kosten van de taxatie door de man worden gedragen en betaald.
4.12.
De man heeft zich ter zitting beroepen op een regeling die staat in de akte van 10 juni 2016 waarbij de woning (in de vorm van een recht van ondererfpacht) aan partijen is geleverd. De man heeft die akte ter zitting overgelegd. In die akte staat dat, indien partijen het er niet over eens kunnen worden welke taxateur de waarde van de woning moet vaststellen, die waarde moet worden bepaald door een door de kantonrechter op de voet van artikel 679 Rv te benoemen taxateur. Kennelijk bedoelt de man dat de rechtbank dus niet bevoegd is om te beslissen over de (wijze van benoeming van) de taxateur. Dit verweer faalt. Uit de verwijzing naar artikel 679 Rv leidt de rechtbank af dat zij bevoegd is de taxateur te benoemen, omdat de situatie van het tweede lid van dat artikel zich voordoet: er is met betrekking tot de verdeling een procedure (de onderhavige procedure) aanhangig bij de rechtbank. De rechtbank verwerpt dus dit verweer van de man. Partijen moeten voor de benoeming van de taxateur de onder 5.1 door de rechtbank voorgeschreven procedure volgen.
4.13.
De man krijgt na de taxatie tot uiterlijk 31 maart 2025 de tijd om tegenover de vrouw aan te tonen dat hij (i) in staat is de helft van de overwaarde (dat is de getaxeerde waarde van de woning verminderd met de hypotheekschuld op dat moment) aan de vrouw te voldoen en (ii) dat de hypotheekbank bereid is mee te werken aan levering van de woning aan de man en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld te ontslaan. Vervolgens moet de man opdracht geven aan een door hem te kiezen notaris om de notariële akte te passeren waarbij de woning aan hem wordt geleverd. Die akte moet uiterlijk op 30 april 2025 worden gepasseerd. De man moet ervoor zorgen dat op de dag van passeren van die akte een bedrag gelijk aan de helft van de overwaarde op de rekening van de notaris staat, zodat de notaris dit bedrag na het passeren van de akte aan de vrouw kan uitkeren. De man moet er ook voor zorgen dat de vrouw uiterlijk gelijktijdig met het passeren van de akte van levering door de bank wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. De notariskosten en de kosten van het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid moeten door de man worden gedragen omdat deze kosten bij verkoop aan een derde niet door partijen gemaakt behoeven te worden.
4.14.
Indien de man niet in staat blijkt om onder de voorwaarden vermeld in 4.13 de woning over te nemen, zal de woning aldus moeten worden verdeeld dat deze wordt verkocht op de wijze zoals bepaald in de beslissing onder 5.3.
4.15.
Voor het opleggen van een dwangsom, zoals door de vrouw verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding. De vrouw vordert die dwangsom “gelet op de opstelling van de man”. Uit de opstelling van de man in deze procedure is naar het oordeel van de rechtbank echter niet gebleken dat de man niet vrijwillig uitvoering aan dit vonnis zal geven.
Vordering van de vrouw tot betaling van een gebruiksvergoeding door de man
4.16.
De vrouw vordert een gebruiksvergoeding ter hoogte van de door haar na haar vertrek uit de woning betaalde en nog te betalen woonlasten. De vrouw voert aan dat zij tussen haar vertrek uit de woning (in mei 2023) en de datum van de dagvaarding (21 mei 2024) diverse woonlasten met betrekking tot de woning heeft voldaan. Dit betreft kosten van in totaal € 911,71 voor de Regionale Belasting Groep, Eneco, Ziggo, ABN-AMRO verzekering, Evides, Nationale Nederlanden en de nieuwe deurbel. De man voert verweer. Volgens hem betaalt en betaalde hij altijd vrijwel alle vaste lasten. De vordering van de vrouw is volgens de man onbillijk.
4.17.
Hoewel de vrouw in beginsel, als mede-eigenaar van de woning, de helft van de woonlasten moet betalen, ligt dat anders voor wat betreft de periode nadat zij de woning heeft verlaten. In die periode heeft de vrouw niet het gebruik en genot van de woning, zodat het redelijk is dat de man over die periode aan de vrouw een gebruiksvergoeding betaalt, gelijk aan de helft van de maandelijkse woonlasten (eigenaarslasten en gebruikslasten). Praktisch betekent dit, dat de man na het vertrek van de vrouw uit de woning die lasten geheel moet betalen en dat hij de vrouw compenseert voor de woonlasten die zij heeft betaald. Door de man is niet betwist dat het bedrag van € 911,71 betrekking heeft op woonlasten over de periode na het vertrek van de vrouw uit de woning tot aan de datum van de dagvaarding. Evenmin heeft de man betwist dat dit bedrag door de vrouw is betaald. De man moet daarom het door de vrouw gevorderde bedrag aan haar betalen. Voorts moet de man tot aan de datum waarop de woning aan hem of aan een derde wordt geleverd, de woonlasten (zowel de gebruikerslasten als de eigenaarslasten) betalen. Indien de vrouw na de datum van de dagvaarding een deel van die lasten betaalt of heeft betaald moet de man het aldus betaalde aan de vrouw vergoeden .
Vordering van de man tot betaling van de helft van alle woonlasten vanaf moment aankoop woning
4.18.
De man vordert in reconventie dat de vrouw wordt veroordeeld om, vanaf het moment dat partijen eigenaar zijn geworden van de woning tot de dag van overdracht van de woning aan de man of een derde, de helft van alle vaste lasten te voldoen. De vrouw voert verweer.
4.19.
De vordering van de man wordt afgewezen. De man heeft zijn vordering noch in de stukken noch ter zitting op enigerlei wijze toegelicht of onderbouwd. Voor wat betreft de periode van samenwoning is ter zitting gebleken dat partijen ieder een deel van de kosten van de huishouding voor hun rekening namen, zonder aanspraak te maken op verrekening. Er was dus kennelijk sprake van een stilzwijgende overeenkomst waarbij ieder bijdroeg naar draagkracht. De man kan dan niet na het verbreken van de samenwoning plotseling, in afwijking van die stilzwijgende overeenkomst, alsnog verrekening vorderen. Voor wat betreft de periode na het verbreken van de samenwoning geldt hetgeen in 4.17 is overwogen; de man moet die woonlasten geheel voor zijn rekening nemen.
Proceskosten
4.20.
De proceskosten van partijen zullen, gelet op hun relatie (ex-partners), zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing in conventie en in reconventie

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
gelast partijen gezamenlijk opdracht te geven aan een makelaar om de waarde in het economisch verkeer van de woning te taxeren. De vrouw moet daartoe binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan de man voorleggen de namen van drie makelaars/taxateurs die werkzaam zijn in Rotterdam Zevenkamp. De man moet binnen veertien dagen na ontvangst van die namen een makelaar daaruit kiezen en zijn keuze aan de vrouw kenbaar maken. Deze makelaar zal door partijen als taxateur worden aangesteld. Indien de vrouw niet tijdig de drie namen aan de man voorlegt, zal als taxateur worden aangesteld de makelaar, werkzaam in Rotterdam Zevenkamp, die de man voorstelt. Als de vrouw de namen tijdig aan de man voorlegt maar de man zijn keuze niet tijdig aan de vrouw kenbaar maakt, zal als taxateur worden aangesteld de makelaar die de vrouw daaruit kiest. Partijen zullen de opdracht aan de taxateur samen ondertekenen. De taxatie van de woning door de aldus aangewezen taxateur moet na 1 januari 2025 plaatsvinden. De kosten van de taxatie moeten door de man worden gedragen en betaald;
5.2.
deelt de woning toe aan de man en rekent de hypotheekschuld toe aan de man onder de navolgende voorwaarden:
  • uiterlijk op 31 maart 2025 moet de man tegenover de vrouw aantonen dat hij (i) in staat is de helft van de overwaarde (dat is de getaxeerde waarde van de woning verminderd met de hypotheekschuld op dat moment) aan de vrouw te voldoen, en (ii) dat de hypotheekbank bereid is mee te werken aan levering van de woning aan de man met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld;
  • de notariële levering van de woning aan de man vindt plaats uiterlijk op 30 april 2025 bij een door de man te kiezen notaris;
  • uiterlijk ten tijde van de notariële levering van de woning aan de man (i) moet de man ervoor zorgen dat de helft van de overwaarde op de rekening van de notaris staat, zodat de notaris dit bedrag na het passeren van de akte aan de vrouw kan uitkeren (waarbij als overwaarde geldt de ingevolge 5.1 getaxeerde waarde verminderd met de hypotheekschuld op dat moment) en (ii) moet de vrouw worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld;
  • de man draagt de kosten van de notaris en eventuele kosten gemoeid met het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;
5.3.
indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden vermeld in 5.2, moet de woning worden verkocht. Daarbij geldt het volgende:
  • partijen zullen uiterlijk op 31 mei 2025 aan de makelaar die de taxatie heeft verricht (of een andere in gezamenlijk overleg aan te wijzen makelaar) de opdracht tot verkoop geven;
  • indien partijen over de vaststelling van de vraag- of laatprijs of over enige andere kwestie in verband met de verkoop van de woning geen overeenstemming kunnen bereiken, zal ieder der partijen gerechtigd zijn een bindend advies aan de verkoopmakelaar te vragen en zullen partijen aan dat advies uitvoering geven;
  • de man zal op eerste verzoek van de vrouw elke rechtshandeling verrichten die nodig is om tot verkoop en levering van de woning te komen, zoals het tekenen van de overeenkomst van opdracht met de verkoopmakelaar, de koopovereenkomst en de akte van levering;
  • de man zal op eerste verzoek van de vrouw meewerken aan alle feitelijke handelingen die nodig zijn om te komen tot spoedige verkoop van de woning, zoals het openstellen van de woning voor het maken van foto’s door de verkoopmakelaar en voor bezichtigingen, en zal zich onthouden van handelingen die een spoedige verkoop belemmeren;
  • de man zal uiterlijk twee dagen voor de notariële levering de woning leeg en bezemschoon opleveren;
  • de hypotheekschuld zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
  • de kosten in verband met de verkoop en de levering van de woning, waaronder de kosten van de makelaar en eventuele verkoopkosten, zullen eveneens worden betaald uit de verkoopopbrengst;
  • van het resterende deel van de verkoopopbrengst komt aan ieder van partijen de helft toe;
5.4.
bepaalt dat de man tot aan de levering van de woning aan hem ingevolge 5.2 of aan een derde ingevolge 5.3 de aan de woning verbonden eigenaarslasten en gebruikerslasten moet dragen en betalen;
5.5.
veroordeelt de man om binnen vijftien dagen na de datum van dit vonnis aan de vrouw te betalen een bedrag van € 911,71;
5.6.
veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag gelijk aan de eigenaarslasten en gebruikerslasten van de woning die de vrouw tussen de datum van de dagvaarding en de datum van levering van de woning ingevolge 5.2 of 5.3 betaalt of heeft betaald;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is getekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.
3645/3310/2294