ECLI:NL:RBROT:2024:11110

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
10/300845-23, 10/017970-23, 10/029776-23, 10/090157-24 en 96/287609-23/ vordering TUL VV: 10/202355-22 en 10/286024-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en andere strafbare feiten door minderjarige verdachte met zware gevolgen voor slachtoffers

Op 8 november 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een complexe strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven, waaronder doodslag, zware mishandeling en poging tot brandstichting. De zaak betreft een schietincident op 13 november 2023 in Ridderkerk, waarbij het 18-jarige slachtoffer, [slachtoffer 1], door de verdachte in de buik werd geschoten, wat leidde tot zijn overlijden op 14 november 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, wettig en overtuigend schuldig is aan doodslag, mede op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer 2] op 5 augustus 2022, waarbij deze een gebroken kaak opliep. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van twee jaar, met aftrek van voorarrest, en een PIJ-maatregel, gezien de ernst van de feiten en de problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft ook beslissingen genomen over vorderingen van benadeelde partijen, waarbij schadevergoedingen zijn toegewezen aan de moeder en vader van het slachtoffer, evenals aan andere slachtoffers van de mishandeling. De rechtbank heeft de vorderingen van enkele benadeelde partijen afgewezen of hen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de zaak met de nodige zorgvuldigheid behandeld, rekening houdend met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers en hun families.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Parketnummers: 10/300845-23, 10/017970-23, 10/029776-23, 10/090157-24 en
96/287609-23 (gevoegd ttz)
Parketnummers vordering TUL VV: 10/202355-22 en 10/286024-20
Datum uitspraak: 8 november 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gehecht in [detentieadres],
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 3 oktober 2024 en 15 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.H.A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder parketnummers 10/300845-23, 10/017970-23 primair, 10/029776-23 primair, 10/090157-24 en 96/287609-23 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 2 jaren, met aftrek
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: de PIJ-maatregel).
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/202355-22 en afwijzing van de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/286024-20.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder parketnummer 10/090157-24 ten laste gelegde (opzettelijk aanwezig hebben van een verdovend middel van lijst II van de Opiumwet) en het onder parketnummer 96/287609-23 ten laste gelegde (rijden zonder bromfietsrijbewijs) is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering parketnummer 10/300845-23 (doodslag Ridderkerk)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde doodslag. Getuige [getuige 1] is de enige persoon die de verdachte aanwijst als de schutter en zijn verklaring vindt onvoldoende steun in het dossier.
4.2.2.
Beoordeling
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, stelt de rechtbank het volgende vast over de feitelijke toedracht.
Op 13 november 2023 omstreeks 19.00 uur is het achttienjarige slachtoffer [slachtoffer 1] ernstig gewond geraakt bij een schietincident bij de Aldi in Ridderkerk. Het slachtoffer werd ter plaatse aangetroffen met een schotwond in zijn buik. Het slachtoffer is op 14 november 2023 in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden.
De getuige [getuige 1], een vriend van het slachtoffer, heeft ter plaatse en later in zijn verklaringen bij de politie en rechter-commissaris consistent verklaard over het feit dat de verdachte [verdachte] degene is geweest die het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft neergeschoten. Uit de verklaringen van getuige [getuige 1] volgt dat hij en de verdachte bekenden van elkaar waren en dat zij bij elkaar in de klas zaten. [getuige 1] had die bewuste avond met de verdachte gebeld en bij de Aldi in Ridderkerk afgesproken om een discussie uit te praten. Bij de Aldi is vervolgens een woordenwisseling ontstaan tussen [slachtoffer 1] en de verdachte, waarna de verdachte plotseling een vuurwapen uit zijn jaszak haalde en op [slachtoffer 1] schoot. De verklaringen van [getuige 1] vinden steun vinden in objectieve bewijsmiddelen in het dossier, waaronder het onderzoek naar zijn telefoon en die van de verdachte. Het onderzoek naar de telefoons toont aan dat er om 18.58 - slechts enkele momenten voor het schietincident - kort telefonisch contact is geweest tussen de verdachte en getuige [getuige 1] en dat de telefoon van de verdachte daarbij een zendmast in de buurt van het plaats delict aanstraalde. Ook de inhoud van de afgeluisterde en uitgewerkte telefoongesprekken van de moeder van de verdachte met de verdachte en anderen op de avond van het schietincident en de dag erna, wijzen op betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde. Zo wordt erover gesproken dat de kleding van de verdachte moet worden gewassen of verbrand vanwege kruit van ‘die ding’, dat de verdachte loopt met ‘die ding’ en dat hij voor zichzelf is opgekomen. Deze omstandigheden schreeuwen om een verklaring van de verdachte. Desondanks heeft hij bij de politie, bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting geen verklaring willen afleggen. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de schutter is die het slachtoffer [slachtoffer 1] in zijn buik heeft geschoten als gevolg waarvan hij op 14 november 2023 is overleden.
De rechtbank overweegt dat het met een vuurwapen op korte afstand schieten in de buik van een persoon een groot risico met zich brengt dat iemand als gevolg daarvan om het leven komt, vanwege de vitale organen die zich in dat gebied bevinden. Dit handelen van verdachte kan – naar het oordeel van de rechtbank – naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard.
4.2.3.
Conclusie
De onder parketnummer 10/300845-23 ten laste gelegde doodslag is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewijswaardering 10/029776-23 primair (zware mishandeling)
4.3.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde zware mishandeling wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs. De herkenning door verbalisant [verbalisant 1] kan niet bijdragen aan het bewijs, omdat op basis van informatie in de aangifte enkel gericht onderzoek is gedaan naar de verdachte en geen onderzoek naar andere personen of mogelijke alternatieve daders is verricht. Door de verbalisant worden geen specifiek onderscheidende kenmerken genoemd bij de herkenning. Ook de herkenning door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is onvoldoende concreet. De verklaring van getuige [getuige 2] kan eveneens niet dienen als steunbewijs, omdat zij voorafgaand aan het verhoor bij de politie met de aangever heeft gesproken en daardoor mogelijk is beïnvloed. De verklaring die getuige [getuige 2] bij de politie heeft afgelegd, komt ook niet overeen met de door haar afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris. Tot slot is met betrekking tot de foto die door [getuige 2] aan de politie is verstrekt niet te verifiëren op welke datum en locatie deze foto is gemaakt en door wie deze is gemaakt.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, is er uitsluitend voldoende bewijs voor het geven van een enkele klap in het gezicht van de aangever. Niet is vast te stellen dat de gebroken kaak het gevolg was van deze enkele klap dan wel van de trappen die daarna zijn gevolgd, mogelijk toegediend door één van de vijftien andere personen die deel uitmaakten van de groep. Het handelen dient dan te worden gekwalificeerd als eenvoudige mishandeling, zoals meer subsidiair is tenlastegelegd.
4.3.2.
Beoordeling
Uit de aangifte volgt dat aangever [aangever] in de nacht van 5 augustus 2022 op een huisfeestje in Rotterdam was. Op het moment dat hij het feestje wilde verlaten, kwam het buiten tot een confrontatie met een jongen die door de aangever “[naam 1]” wordt genoemd. Volgens de aangever heeft deze “[naam 1]” hem met zijn vuist een harde klap op zijn kaak gegeven en kort daarna tweemaal hard in zijn gezicht getrapt. Als gevolg van deze geweldshandelingen heeft de aangever een fractuur in zijn onder- en bovenkaak opgelopen. De aangever heeft de verdachte herkend op de screenshot van het filmpje dat die avond is gemaakt als de persoon die hem in het gezicht heeft geslagen en getrapt.
De verklaring van aangever [slachtoffer 2] wordt op essentiële onderdelen ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2]. Getuige [getuige 2] heeft in het politieverhoor verklaard dat zij zag dat “[naam 2]”, zijnde een vriend van haar broertje en woonachtig op het [adres 1], met zijn vuist hard op het gezicht van aangever sloeg, waarbij hij op zijn kaak werd geraakt. Ook heeft zij gezien dat deze “[naam 2]” kort hierna de aangever hard in zijn gezicht trapte. Dat getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris op 16 november 2023, ruim een jaar na het incident, heeft verklaard dat zij zich niet meer kan herinneren wat er bij de auto is gebeurd en of de verdachte de aangever in het gezicht heeft getrapt, maakt niet dat haar verklaring kort na het incident bij de politie niet op waarheid berust. Door getuige [getuige 2] is tevens een screenshot van een filmpje overhandigd aan de politie waarop deze “[naam 2]” is te zien. De persoon op deze foto wordt door de verbalisanten herkend als [verdachte], zijnde de verdachte. De verbalisanten hebben hem op 25 januari 2023 als verdachte gehoord. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van herkenning. Op grond van voornoemde verklaringen en de herkenning door verbalisanten stelt de rechtbank vast dat het de verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde geweldshandelingen.
Uit de verklaring van Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond blijkt dat het letsel van de aangever bestond uit een breuk aan de linker- en rechterkant van de onderkaak. Er heeft een operatie plaatsgevonden waarbij de kaak is gefixeerd door middel van platen over de twee breuken. De verwachte herstelperiode bij ongecompliceerd beloop bedraagt ongeveer zes weken. De rechtbank is van oordeel dat het letsel van aangever uitsluitend kan worden verklaard door de door verdachte toegepaste geweldshandelingen jegens aangever. De rechtbank is voorts van oordeel dat het letsel, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht oplevert.
4.3.3.
Conclusie
De onder parketnummer 10/029776-23 primair ten laste gelegde zware mishandeling is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummers 10/300845-23,
10/017970-23 primair en 10/029776-23 primair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummers 10/090157-24 en 96/287609-23 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
parketnummer 10/300845-23
hij, op 13 november 2023, te Ridderkerk,
[slachtoffer 1], opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een kogel in/door de buik van die [slachtoffer 1] te schieten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] op 14 november 2023 is overleden;
parketnummer 10/017970-23 primair
hij, op 3 januari 2022, te Barendrecht
tezamen en in vereniging met anderenter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
opzettelijk brand te stichten,
in een bedrijfspand (gelegen aan [adres 2]),
terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat bedrijfspand en/of naastgelegen en/of omliggende bedrijfspanden en voor de in dit/deze pand(en) aanwezige goederen, in elk geval voor goederen te duchten was, met dat opzet,
- ( eerst) een steen tegen de ruit heeft gegooid, en- (vervolgens) met een jerrycan, althans een rechthoekig voorwerp
,motorbenzine over het raamkozijn/in de richting van het bedrijfspand
heeft gegooid/gesprenkeld, en- (vervolgens) met een aansteker die motorbenzine heeft aangestoken, althans open vuur in
aanraking heeft gebracht met die motorbenzine,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 10/029776-23 primair
hij, op 5 augustus 2022, te Rotterdam
aan [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel,
te weten een gebroken kaak (die operatief hersteld moest worden),
heeft toegebracht door (met kracht) meermalen, althans eenmaal
- ( met een gebalde vuist) tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] te stompen en- (met geschoeide voet) in het gezicht van die [slachtoffer 2] te trappen;
parketnummer 10/090157-24
hij op 17 januari 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
aanwezig heeft gehad ongeveer 18,32 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
parketnummer 96/287609-23
hij, op 13 mei 2023, te Rotterdam,
als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg,
de Vaanweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
parketnummer 10/300845-23
doodslag
parketnummer 10/017970-23 primair
medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
parketnummer 10/029776-23 primair
zware mishandeling
parketnummer 10/090157-24
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
parketnummer 96/287609-23
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op zeventienjarige leeftijd schuldig gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer 1]. Het slachtoffer is op 13 november 2023 door de verdachte in zijn buik geschoten als gevolg waarvan hij een dag later is komen te overlijden. Doodslag is één van de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De verdachte heeft het leven van het slachtoffer ontnomen en de nabestaanden van het slachtoffer daarmee groot leed aangedaan. Het slachtoffer was pas achttien jaar oud en had nog een heel leven voor zich. Voor de nabestaanden, waaronder de ouders, zusjes en het broertje van het slachtoffer, is het leed onbeschrijflijk groot. Zij hebben een dierbare verloren en dat verlies is niet te compenseren. Uit de voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt wat voor gemis en verdriet het handelen van de verdachte bij de naasten van het slachtoffer teweeg heeft gebracht. Daarnaast heeft het handelen van de verdachte ook grote gevoelens van onveiligheid en onrust met zich gebracht voor de samenleving als geheel.
Verder heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot brandstichting. In de nacht van 3 januari 2022 is bij een bedrijfspand van De Hockeywinkel in Barendrecht een tegel door de ruit van het pand gegooid. Vervolgens is door middel van motorbenzine geprobeerd om brand in het pand te stichten. De verdachte en zijn medeverdachten hadden een flinke brand kunnen veroorzaken, die veel schade zou hebben veroorzaakt aan het pand, aangrenzende panden en de daarin aanwezige goederen. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij niet heeft nagedacht over de mogelijk verstrekkende gevolgen van zijn handelen.
Enkele maanden later, in de nacht van 5 augustus 2022, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Het slachtoffer is door de verdachte zodanig hard in zijn gezicht geslagen en getrapt, dat zijn kaak op twee plaatsen was gebroken. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding en hetgeen de moeder van het slachtoffer ter zitting naar voren heeft gebracht, is gebleken dat de zware mishandeling tot op heden negatieve gevolgen heeft voor het slachtoffer.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een tweetal overtredingen. De verdachte heeft op 13 mei 2023 zonder rijbewijs – en dus ook onverzekerd – op een scooter gereden. De verdachte heeft zich hiermee onverantwoordelijk gedragen en de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Op 17 januari 2024 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs in JJI De Hartelborgt. De rechtbank rekent de verdachte deze feiten aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
4 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, onder meer voor het plegen van geweldsfeiten.
7.3.2.
Rapportages
Kinder- en jeugdpsychiater [naam 3] en GZ-psycholoog [naam 4]hebben in de zaak met parketnummer 10/300845-23 naar aanleiding van een klinisch multidisciplinair onderzoek een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 4 juli 2024. Dit rapport, dat ze nog nader hebben toegelicht op de zitting van 3 oktober 2024, houdt voor zover van belang het volgende in.
Op 21 maart 2024 is de opname van de verdachte op de observatieafdeling in Teylingereind gerealiseerd. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de hem tenlastegelegde doodslag en ging niet in gesprek over het tenlastegelegde. Hij heeft geen enkel zicht gegeven op zijn belevingswereld. De onderzoekers kregen geen zicht op zijn drijfveren, motieven, gevoelens en emoties. De wijze waarop de steeds aanwezige ontkenning en bagatellisering tot uiting kwam, heeft beperkingen opgeleverd voor de beantwoording van de vragen.
De verdachte is lijdende aan een psychische stoornis in de zin van een normoverschrijdend-gedragsstoornis met begin in de kindertijd, met beperkte prosociale emoties, gebrek aan schuldgevoel en een vlak affect, waarbij tevens een fors bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische kenmerken wordt gezien, en waar ook sprake is van psychopathische kenmerken, zoals een beperkte affectbeleving, een manipulerende houding en het geen verantwoordelijkheid nemen voor gepleegde strafbare feiten na strafrechtelijke afdoening. Deze bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, oftewel de forse scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling, blijkt uit een al langer durend en zorgelijk patroon van antisociale en agressieve gedragingen vanaf de vroege puberteit, waarbij ondanks bemoeienis van hulpverlenende instanties geen merkbare verandering in zijn handelingsrepertoire en antisociale cognities wordt gezien.
De verdachte laat zich in het onderhavige multidisciplinaire onderzoek kennen als een sterk zelfbepalende, een wat hautaine jongeman, met een overwaardig zelfbeeld en een vlak gevoelsleven. Opvallend hierin zijn de sterk ontkennende, bagatelliserende en externaliserende houding, zogenoemde uitingen van antisociale afweer, met daarbij ook beperkt reflectieve vermogens, passend bij de scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling. Hierbij worden ook psychopathische kenmerken in genoemde ontwikkelingsgang gezien. Het gedragsbeeld en de beschreven persoonlijkheidsdynamiek zijn dermate ernstig, en tot uiting komend in alle interpersoonlijke relaties, dat onderzoekers stellen dat er sprake is van verdergaande consolidatie. De regels van het DSM5-TR classificatiesysteem beperken onderzoekers echter in het stellen van de classificatie van een antisociale persoonlijkheidsstoornis bij personen die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt. Derhalve kunnen onderzoekers door de leeftijd van de verdachte in onderhavig onderzoek niet tot deze classificatie overgaan.
De scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling wordt gekenmerkt door beperkt ontwikkelde gewetens- en empathische functies. De scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling wordt als bijna uitgerijpt ingeschat, daar zijn morele denk- en
handelingspatronen al redelijk verankerd in zijn persoonlijkheid lijken te zijn.
De vastgestelde normoverschrijdende gedragsstoornis met een fors bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische kenmerken was – gelet op het
duurzame karakter ervan – ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Los van het feit dat de verdachte niet heeft willen spreken over het ten laste gelegde is er
onvoldoende objectiveerbare informatie beschikbaar gekomen over de aanloop tot het ten
laste gelegde, de toedracht en de aard van mogelijke reële conflicten. Voorts is er geen zicht
gekomen op gedachten, gevoelens en drijfveren van de verdachte tijdens het ten laste gelegde. Vanwege het bovenstaande kunnen geen uitspraken worden gedaan over een eventuele doorwerking van de psychische stoornis in het ten laste gelegde en derhalve ook geen advies worden gegeven over de mate van toerekenen.
De regulerende functies van de verdachte worden als matig beoordeeld. Bij oplopende spanning en frustratie wordt gezien dat zijn controle over zijn agressieve impulsen tekortschiet. In de voorgeschiedenis wordt een gevarieerd patroon van agressieve gedragingen gezien. Zorgelijk is dat hij tevens (negatieve) emoties - deels bewust en ten dele onbewust - niet kan of wil onderkennen en niet lijkt te kunnen doorvoelen, waarbij de ander geen zicht krijgt op zijn drijfveren, motieven en onderliggende emoties.
Er is ook geen zicht verkregen op relevante contextuele factoren, waardoor er, alles overziend, geen duidelijke verwachting uit te spreken valt over het risico op recidive van delictgedrag als het onderhavige ten laste gelegde. Het is voor onderzoekers dan ook niet mogelijk om een geïndividualiseerde risicotaxatie op te maken, zo ook is het niet mogelijk om een door psychopathologie bepaald risico op recidive te onderbouwen. Wel kan in meer algemene zin iets gezegd worden over het risico op agressief gewelddadig gedrag van de verdachte in de toekomst. Hij is bekend met recidive van agressieve gedragingen, van zowel meer instrumenteel als ook meer reactief-impulsief van aard, en zijn regulerende functies zijn bovendien beperkt. De verdachte heeft een ernstig tekort aan verantwoordelijkheidsgevoel, de empathische functies zijn beperkt, zijn gevoelsleven imponeert als vlak en hij geeft blijk van beperkte reflectieve vermogens. Bovendien is er omgang met delinquente jongeren. Tevens is de verdachte opgevoed in een klimaat waarin er ook sprake was van agressie (huiselijk geweld) en waarin het voor hem onveilig was, voorts heeft zijn moeder hem altijd de hand boven het hoofd gehouden. Deze omstandigheden uit de voorgeschiedenis zijn, tezamen met zijn persoonlijkheidskenmerken, in zijn algemeenheid ongunstig voor de kans op recidive van gewelddadig gedrag. Het risico op dit gedrag wordt in algemene zin als hoog ingeschat.
In samenhang met het niet kunnen opstellen van een door psychopathologie ingegeven en daarmee geïndividualiseerd recidivegevaar van dergelijke feiten, volgt dat er vanuit een gedragskundig perspectief geen aanbevelingen kunnen worden gedaan voor interventies die het recidivegevaar zouden kunnen beperken.
De Raad voor de Kinderbescherming(hierna: te noemen de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 oktober 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Gezien de ernst van de verdenking en de complexiteit van de problematiek, stelt de Raad dat een intensieve specialistische interventie met hoog beveiligingsniveau nodig is. Er wordt voldaan aan de criteria voor het opleggen van een PIJ-maatregel. Uit het klinisch multidisciplinair onderzoek volgt dat er bij de verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis met een fors bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische kenmerken. Het algemeen risicoprofiel en het dynamisch risicoprofiel scoren bij de verdachte “hoog”. Er wordt aan het veiligheidscriterium voldaan, gezien het hoge recidiverisico. Het jeugdstrafrecht biedt de mogelijkheid om middels een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, als ultimum remedium, de zeer zorgelijke ontwikkelingsgang ten positieve te keren.
Indien de verdachte conform het volwassen strafrecht wordt berecht en in een penitentiaire inrichting (PI) zou worden geplaatst, zal hij als een volwassene worden behandeld, waarbij zijn bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken onbehandeld zal blijven. De zorg van de Raad hierbij is dat hij daadwerkelijk een (antisociale)persoonlijkheidsstoornis zal ontwikkelen. De door de deskundigen vastgestelde psychopathische kenmerken in genoemde ontwikkelingsgang, zullen binnen een PI ook onbehandeld blijven. Indien de verdachte conform het volwassenstrafrecht wordt berecht en na vele jaren detentie onbehandeld terugkeert in de maatschappij, ziet de Raad zeer grote veiligheidsrisico’s. De huidige afwijzende houding van de verdachte ten opzichte van een PIJ-maatregel, maakt dat de Raad zorgen heeft over de mogelijkheden van op korte termijn profiteren en meewerken aan deze interventie. De Raad vindt een onvoorwaardelijke jeugddetentie, in combinatie met een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, als enige passend. Het is een laatste redmiddel om de ontwikkeling van de verdachte ten goede te kunnen keren. Naar het oordeel van de Raad zijn andere opties, denkend aan een gedragsbeïnvloedende maatregel, een voorwaardelijke PIJ-maatregel of enkel jeugddetentie, gezien zijn voorgeschiedenis, persoonlijkheidskenmerken en zeer zorgelijke ontwikkelingsgang met onbehandeld grote veiligheidsrisico’s, een gepasseerd station.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond(hierna: de jeugdreclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 9 oktober 2024. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
Doordat de deskundigen de problematiek van de verdachte op vrijwel uitgerijpt en weinig beïnvloedbaar schatten, vormt dit, in combinatie met de weerstand van de verdachte tegen behandeling, een groot risico ten aanzien van een succesvolle interventie. Er dient daarom rekening mee te worden gehouden dat er veel tijd en expertise nodig is om met de verdachte tot een gedeelde behandeldoelstelling te komen. Om deze reden, in combinatie met de ernst van de verdenkingen, zijn ambulante behandelalternatieven voor de jeugdreclassering uitgesloten. Door bij een veroordeling enkel af te straffen middels jeugddetentie, wordt de laatste kans op het bijsturen van genoemde problematiek uitgesloten. De zorg hierbij is dat de problematiek verder ontwikkelt met als resultaat een blijvend hoge recidivekans. Behandeling in het kader van een PIJ-maatregel zou een laatste kans kunnen bieden, met als doel de ontwikkeling van de verdachte nog in gunstige zin te bevorderen en de recidivekans te verminderen. De jeugdreclassering adviseert daarom een jeugddetentie en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Ten aanzien van de door de officier van justitie gevorderde tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie, wordt geadviseerd deze voorwaardelijke straf geheel ten uitvoer te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Jeugdstrafrecht
Ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten was de verdachte minderjarig. Hoofdregel is dan dat het jeugdstrafrecht van toepassing is. Bij wijze van uitzondering kan, indien de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven, ten aanzien van de minderjarige het jeugdstrafrecht buiten toepassing worden gelaten en recht worden gedaan overeenkomstig het strafrecht voor volwassenen.
Het staat vast dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven, in het bijzonder de bewezenverklaarde doodslag. Alhoewel de in artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht genoemde criteria in beginsel grond zouden kunnen zijn om het jeugdstrafrecht buiten toepassing te laten en het strafrecht voor volwassenen toe te passen, is de rechtbank, anders dan subsidiair door de raadsman verzocht, van oordeel dat in dit geval, gelet op de inhoud van voornoemde rapportages en de toelichting van de deskundigen ter terechtzitting over de persoon van de verdachte, het jeugdstrafrecht moet worden toegepast.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een jeugdstrafzaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank heeft acht geslagen op de omstandigheid dat de behandeling van de zaken met parketnummers 10/017970-23, 10/029776-23 en
96/287609-23 niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Straf en maatregel
De rechtbank houdt er rekening mee dat bij het bepalen van de strafmaat verschillende belangen een rol spelen. Aan de ene kant moet recht worden gedaan aan de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers (vergelding), aan de andere kant moet rekening gehouden worden met de persoon van de verdachte en het belang dat de maatschappij heeft bij een afdoening die voorkomt dat de verdachte opnieuw in de fout gaat (preventie).
De problematiek van de verdachte die door de deskundigen wordt beschreven, is naar het oordeel van de rechtbank zeer zorgelijk te noemen. Gelet op de fors bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte en het recidiverisico, dat als hoog wordt ingeschat, acht de rechtbank een intensieve, langdurige behandeling in een gesloten setting noodzakelijk om de ontwikkeling van de verdachte ten goede te keren en hem uiteindelijk veilig te kunnen laten terugkeren in de maatschappij. Een ambulante behandeling in het kader van een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie, zoals is verzocht door de verdediging, acht de rechtbank ontoereikend om de problematiek van de verdachte succesvol te kunnen behandelen en is, gelet op de reeds ingezette interventies, een gepasseerd station.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de criteria voor het opleggen van een PIJ-maatregel. De rechtbank stelt vast dat de onder parketnummers 10/300845-23, 10/017970-23 primair en 10/029776-23 primair bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen in de Pro Justitia rapportage wordt vermeld, is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het onder parketnummer 10/300845-23 bewezenverklaarde misdrijf sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen eisen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten zo ernstig zijn dat naast het opleggen van de PIJ-maatregel een langdurige onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden is. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat, ook rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, slechts de maximaal aan de verdachte op te leggen jeugddetentie recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een jeugddetentie voor de duur van twee jaren opleggen, met aftrek van de periode die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 1](de moeder van het slachtoffer [slachtoffer 1]) ter zake van het onder parketnummer 10/300845-23 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 21.702,04 aan materiële schade, een bedrag van € 60.000,00 aan immateriële schade (bestaande uit een bedrag van
€ 50.000,00 aan shockschade en een bedrag van € 10.000,00 aan nader te onderbouwen immateriële schade) en een bedrag van € 20.000,00 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 2](het zusje van het slachtoffer [slachtoffer 1]), ter zake van het onder parketnummer 10/300845-23 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 30.000,00 aan immateriële schade (bestaande uit een bedrag van € 20.000,00 aan shockschade en een bedrag van
€ 10.000,00 aan nader te onderbouwen immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 3](het zusje van het slachtoffer [slachtoffer 1]), wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde partij 1], ter zake van het onder parketnummer 10/300845-23 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 30.000,00 aan immateriële schade (bestaande uit een bedrag van
€ 20.000,00 aan shockschade en een bedrag van € 10.000,00 aan nader te onderbouwen immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 4](het broertje van het slachtoffer [slachtoffer 1]), wettelijk vertegenwoordigd door [benadeelde partij 1], ter zake van het onder parketnummer 10/300845-23 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 30.000,00 aan immateriële schade (bestaande uit een bedrag van
€ 20.000,00 aan shockschade en een bedrag van € 10.000,00 aan nader te onderbouwen immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 5](de vader van het slachtoffer [slachtoffer 1]) ter zake van het onder parketnummer 10/300845-23 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 30.000,00 aan immateriële schade, een bedrag van € 20.000,00 aan affectieschade en een bedrag van € 5.000,00 aan nader te onderbouwen schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 6]ter zake van het onder parketnummer 10/017970-23 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 869,02 aan materiële schade en een bedrag van € 100.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 7]ter zake van het onder parketnummer 10/029776-23 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 878,77 aan materiële schade en een bedrag van € 4.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toewijsbaar is, met uitzondering van de gevorderde nader te onderbouwen immateriële schade. De vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zijn toewijsbaar tot een bedrag van € 20.000,00. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] is toewijsbaar tot een bedrag van
€ 50.000,00. Ten aanzien van de nader te onderbouwen schade dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] is een bedrag van € 714,04 aan materiële schade toewijsbaar. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, omdat het rechtstreeks verband tussen de gevorderde materiële schade en het ten laste gelegde ontbreekt en de gevorderde immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] is geheel toewijsbaar.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft in de zaak met parketnummer 10/300845-23 primair verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, gelet op de door hem bepleitte vrijspraak. Subsidiair - bij een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit - is door de raadsman het volgende aangevoerd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De gevorderde uitvaartkosten en de kosten van het eigen risico van de ziektekostenverzekering zijn niet betwist. Ten aanzien van de gevorderde affectieschade is verzocht te beslissen conform het bepaalde in het Besluit vergoeding affectieschade. Ten aanzien van de kosten van beveiliging is geen sprake van rechtstreekse schade. De gevorderde kosten die zien op huishoudelijke hulp, reiskosten naar de woning in verband met de zorg voor het huisdier, reiskosten voor grafbezoek en kosten voor de kleding zijn door de benadeelde partij niet, althans onvoldoende, onderbouwd.
De gevorderde shockschade is onvoldoende onderbouwd. De raadsman heeft aangevoerd dat het geen vaststaand feit is dat de (voorzichtige diagnose van) PTSS een direct gevolg is van het ten laste gelegde. Er kan dus niet vast worden gesteld dat het psychisch letsel van de benadeelde is ontstaan als gevolg van de confrontatie met het letsel. Afgezien van het feit dat niet is onderbouwd dat er sprake is van geestelijk letsel dat het directe gevolg zou zijn van de confrontatie met de ernstige gevolgen, is ook niet onderbouwd dat dit (mogelijk) het gevolg is van de confrontatie met het overlijden van het slachtoffer. Nader onderzoek naar de gegrondheid en de omvang van dit deel van de vordering zou een nadere behandeling vereisen en daarmee een onevenredige belasting van het strafproces vormen. Door de raadsman is verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel – bij toewijzing van de vordering – het bedrag aan shockschade te matigen.
Benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4]
Niet is gebleken dat bij de benadeelde partijen een hevig emotionele schok teweeg is gebracht door het strafbare feit te hebben waargenomen of direct te zijn geconfronteerd met de ernstige gevolgen ervan. Voorts zijn er geen objectieve medische gegevens overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dan sprake is van zodanig geestelijk letsel als gevolg van een confrontatie dat aanspraak kan worden gemaakt op shockschade. De overgelegde brief van de buurvrouw is onvoldoende verifieerbaar, concreet en objectief om de immateriële schade te kunnen onderbouwen. Nader onderzoek naar de gegrondheid en de omvang van dit deel van de vordering zou een nadere behandeling vereisen en daarmee een onevenredige belasting van het strafproces vormen. Door de raadsman is verzocht om de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in dit deel van de vorderingen. De gevorderde nader te onderbouwen schade dient te worden afgewezen, omdat deze kosten niet zijn onderbouwd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 5]
Niet is gebleken dat bij de benadeelde partij een hevig emotionele schok teweeg is gebracht
door het strafbare feit te hebben waargenomen of direct te zijn geconfronteerd met de ernstige gevolgen ervan. Voorts zijn er geen objectieve medische gegevens overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat sprake is van zodanig geestelijk letsel als gevolg van een confrontatie dat aanspraak kan worden gemaakt op shockschade. Nader onderzoek naar de gegrondheid en de omvang van dit deel van de vordering zou een nadere behandeling vereisen en daarmee een onevenredige belasting van het strafproces vormen. Door de raadsman is verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in dit deel van de vordering dan wel – bij toewijzing van de vordering – het bedrag aan shockschade te matigen. De gevorderde nader te onderbouwen schade dient te worden afgewezen, omdat deze kosten niet zijn onderbouwd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 6]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de door de benadeelde partij
[benadeelde partij 6] gevorderde materiële schade dient te worden afgewezen, omdat onduidelijk is of er sprake was van een verzekering en zo ja, welk deel van de schade door de verzekering is gedekt. Subsidiair is verzocht het toe te wijzen bedrag aan materiële schade te beperken tot de kosten voor de noodafdichting en vervanging van het glas. De overige schadeposten zijn door de benadeelde partij niet onderbouwd. Voor zover de vordering ziet op de immateriële schade dient deze te worden afgewezen of dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze schade niet is onderbouwd.
Benadeelde partij [benadeelde partij 7]De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [benadeelde partij 7] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, gelet op de door hem bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de door de benadeelde partij gevorderde schade bestaande uit de kosten van een kapot shirt en schoenen dient te worden afgewezen, omdat deze schade niet is onderbouwd. Ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade is verzocht om het toe te wijzen bedrag aanzienlijk te matigen.
8.3.
Beoordeling
8.3.1.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Materiële schade
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door het onder parketnummer 10/300845-23 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, bestaande uit de kosten van de uitvaart van het slachtoffer en de kosten van het eigen risico van de ziektekostenverzekering, en dit deel van de vordering door de verdediging niet is weersproken, zal dit deel van de vordering worden toegewezen (à
€ 6.806,76).
De benadeelde partij zal in de vordering, voor zover de vordering betrekking heeft op kosten van beveiliging, kosten van huishoudelijke hulp, reiskosten naar de woning, reiskosten in verband met grafbezoek en kosten van kleding, niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nader te onderbouwen schade
Ook ten aanzien van de nader te onderbouwen materiële en immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Affectieschade
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] is de moeder van het slachtoffer en behoort tot de kring van gerechtigden die op grond van artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade. De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 20.000,00, overeenkomstig het bepaalde in het Besluit vergoeding affectieschade.
Shockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige - waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog - tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking. De hoogte van de geleden schokschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
(vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958).
De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier de vordering tot vergoeding van schokschade onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij kort na het schietincident is geconfronteerd met de zeer ernstige gevolgen daarvan voor het slachtoffer, haar achttienjarige zoon. Het schietincident heeft voor de woning van de benadeelde partij plaatsgevonden, waardoor zij snel ter plaatse was en eerste hulp aan hem kon verlenen. De benadeelde partij heeft haar zoon gereanimeerd, de schotwond dichtgedrukt en gezien hoe haar zoon voor zijn leven vocht. Gezien deze omstandigheden acht de rechtbank het evident dat sprake is van een hevige emotionele schok, zodat aan dit vereiste is voldaan. Eveneens acht de rechtbank evident dat het handelen van de verdachte geestelijk letsel bij de benadeelde partij teweeg heeft gebracht. Overigens blijkt ook uit de toelichting dat een posttraumatische stressstoornis bij de benadeelde partij is vastgesteld en dat GGZ-hulp is ingezet voor het verwerken van de psychische klachten. Naar het oordeel van de rechtbank leent de gevorderde shockschade zich op dit moment op basis van de gebleken feiten en omstandigheden – naar maatstaven van billijkheid en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend – voor toewijzing tot een bedrag van
€ 20.000,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en kosten
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 november 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.2.
Benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4]
ShockschadeUit de onderbouwing van de vordering komt naar voren dat de zusjes en het broertje van het slachtoffer kort na het incident aanwezig waren, en de gevolgen van het schietincident direct hebben gezien. Dat het waarnemen van hun broer in die situatie, terwijl hun moeder probeerde hem te helpen, een heftige emotionele schok teweeg heeft gebracht staat vast. Zoals hiervoor al is overwogen, dient voor de toekenning van schockschade echter naast een emotionele schok, ook sprake te zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld dat daarvan het gevolg is. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt niet dat daarvan sprake is. Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou daarmee nader onderzoek noodzakelijk zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen en bepalen dat de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Nader te onderbouwen schade
Ook ten aanzien van de nader te onderbouwen immateriële schade zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Kosten
Nu de benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vorderingen gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.3.3.
Benadeelde partij [benadeelde partij 5]
AffectieschadeDe benadeelde partij [benadeelde partij 5] is de vader van het slachtoffer en behoort tot de kring van gerechtigden die op grond van artikel 6:107 BW aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade. De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 20.000,00, overeenkomstig het bepaalde in het Besluit vergoeding affectieschade.
Shockschade
Ten aanzien van de gevorderde shockschade is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij het bewezenverklaarde strafbare feit zelf heeft waargenomen en daarmee is geconfronteerd. Ook kan uit de overgelegde stukken geen in de psychiatrie erkend ziektebeeld worden afgeleid. Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering zou nader onderzoek noodzakelijk zijn. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wettelijke rente
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 november 2023.
Kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.4.
Benadeelde partij [benadeelde partij 6]
Materiële schadeDe vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] is onvoldoende onderbouwd. Uit het dossier blijkt dat het pand aan [adres 2] door de eigenaar van het pand was verzekerd tegen brandschade en dat hij de rekening van de geplaatste noodruit heeft ontvangen. Het is op basis van de stukken onduidelijk of de door de benadeelde partij gevorderde kosten voor de noodafdichting van de ruit en de vervanging van de ruit door haar zijn gedragen of dat deze zijn vergoed door de verzekering. Ook de overige gevorderde materiële schade is onvoldoende onderbouwd. De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schadeOok ten aanzien van de nader te onderbouwen immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze schade niet is onderbouwd. De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kosten
Nu de benadeelde partij [benadeelde partij 6] niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.3.5.
Benadeelde partij [benadeelde partij 7]
Materiële schadeNu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 7] door het onder parketnummer 10/029776-23 primair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, bestaande uit ziekenhuis daggeldvergoeding en reis- en parkeerkosten, en dit deel van de vordering door de verdediging niet is weersproken, zal dit deel van de vordering (à
€ 88,78) worden toegewezen.
Het deel van de vordering dat ziet op de kosten van het shirt en de schoenen is door de verdediging betwist. Niet kan worden vastgesteld dat het shirt en de schoenen beschadigd zijn geraakt door het bewezenverklaarde strafbare feit. Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 7] door het onder parketnummer 10/029776-23 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij is met een vuist in zijn gezicht gestompt en in zijn gezicht getrapt. Als gevolg hiervan heeft hij een fractuur in zijn boven- en onderkaak opgelopen, waardoor operatief ingrijpen noodzakelijk was. De kaak is rechtgezet en er zijn plaatjes in zijn kaak geplaatst. De benadeelde partij heeft veel pijn aan zijn kaak gehad, hij heeft vier maanden geen vast voedsel kunnen eten en hij heeft gedurende zes maanden niet kunnen werken. Ook heeft hij last gehad van nachtmerries en angstklachten. De immateriële schade zal op dit moment op basis van de gebleken feiten en omstandigheden en gelet op vergoedingen die in soortgelijke zaken zijn toegekend naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op
€ 2.500,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van het gehele bedrag van de vordering ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 5 augustus 2022.
Kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
In de zaak met parketnummer 10/300845-23 zal de rechtbank de volgende bedragen toewijzen.
Benadeelde partij
Materiële schade
Shockschade
Affectieschade
[benadeelde partij 1]
€ 6.806,76
€ 20.000,00
€ 20.000,00
[benadeelde partij 5]
€ 20.000,00
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over de toegewezen bedragen vanaf
13 november 2023. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
In de zaak met parketnummer 10/029776-23 zal de rechtbank de volgende bedragen toewijzen.
Benadeelde partij
Materiële schade
Immateriële schade
[benadeelde partij 7]
€ 88,78
€ 2.500,00
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen over de toegewezen bedragen vanaf
5 augustus 2022. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling worden toegepast.
In deze procedure wordt over de door de benadeelde partij [benadeelde partij 6] gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 7 december 2021 van de meervoudige kamer van deze rechtbank (parketnummer 10/286024-20) is de verdachte ter zake van openlijke geweldpleging tegen personen, mishandeling en handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie, veroordeeld tot een taakstaf bestaande uit een werkstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De proeftijd is ingegaan op 22 december 2021.
Bij vonnis van 30 januari 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank (parketnummer 10/202355-22) is de verdachte ter zake van de eendaadse samenloop van medeplegen van diefstal met geweld en afpersing, handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, overtreding van artikel 107, eerste lid, en artikel 110 van de Wegenverkeerswet 1994, mishandeling en eenvoudige belediging veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 85 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De proeftijd is ingegaan op 30 januari 2024.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met parketnummer 10/202355-22 dient te worden toegewezen. De officier van justitie heeft verzocht de vordering met parketnummer 10/286024-20 af te wijzen.
9.3.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging dienen te worden afgewezen, omdat dit geen meerwaarde heeft. Subsidiair is verlenging van de proeftijd bepleit.
9.4.
Beoordeling
De rechtbank constateert dat bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 30 januari 2023 reeds de tenuitvoerlegging is gelast van het voorwaardelijk deel van de bij vonnis van 7 december 2021 aan de verdachte opgelegde werkstraf. De rechtbank zal daarom de vordering van de officier van justitie met parketnummer 10/286024-20 afwijzen.
De hierboven onder parketnummers 10/300845-23, 10/090157-24 en 96/287609-23 bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van het vonnis van 30 januari 2023 en voor het einde van die proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie worden gelast. De rechtbank ziet echter aanleiding om de vordering van de officier van justitie af te wijzen. Gelet op de aan de verdachte op te leggen straf en maatregel acht de rechtbank het niet opportuun om deze voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 157, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummers 10/300845-23, 10/017970-23 primair, 10/029776-23 primair, 10/090157-24 en 96/287609-23 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van
€ 46.806,76 (zegge: zesenveertigduizend achthonderd zes euro en zesenzeventig eurocent), bestaande uit € 6.806,76 aan materiële schade, € 20.000,00 aan shockschade en € 20.000 aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] te betalen
€ 46.806,76 (hoofdsom, zegge: zesenveertigduizend achthonderd zes euro en zesenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in de vorderingen; bepaalt dat de vorderingen slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 5], te betalen een bedrag van
€ 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 november 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 5] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] te betalen
€ 20.000,00(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 november 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 5] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 6] niet-ontvankelijk in de vordering; bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 6] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 7], te betalen een bedrag van
€ 2.588,78 (zegge: tweeduizend vijfhonderdachtentachtig euro en achtenzeventig eurocent), bestaande uit € 88,78 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 5 augustus 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 7] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 7] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] te betalen
€ 2.588,78 (hoofdsom, zegge: tweeduizend vijfhonderdachtentachtig euro en achtenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 7] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 7 december 2021 van de meervoudige kamer van deze rechtbank in de zaak met parketnummer 10/286024-20 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 30 januari 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank in de zaak met parketnummer 10/202355-22 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jordaan, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. J.C.M. Persoon en W.J. Loorbach, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Spaans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 november 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
parketnummer 10/300845-23
hij, op of omstreeks 13 november 2023, te Ridderkerk, althans in Ridderkerk,
[slachtoffer 1], opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een kogel in/door de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] te schieten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] op 14 november 2023 is overleden;
parketnummer 10/017970-23
hij, op of omstreeks 3 januari 2022, te Barendrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
opzettelijk brand te stichten,
aan/in een bedrijfspand (gelegen aan [adres 2]),
terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat bedrijfspand en/of naastgelegen en/of bovengelegen en/of omliggende bedrijfspanden en voor de in dit/deze pand(en) aanwezige goederen, in elk geval voor goederen te duchten was, met dat opzet,
- ( eerst) een bak(steen), althans een voorwerp tegen de ruit heeft gegooid, en/of
- ( vervolgens) met een jerrycan, althans een (rechthoekig) voorwerp (motor)benzine, in elk
geval een brandbare (vloei)stof over het raamkozijn/in de richting van het bedrijfspand
heeft gegooid/gesprenkeld, en/of
- ( vervolgens) met een aansteker die (motor)benzine heeft aangestoken, althans open vuur in
aanraking heeft gebracht met die (motor)benzine, in elk geval open vuur in de richting
heeft gebracht van die brandbare (vloei)stof,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 3 januari 2022, te Barendrecht,
tezamen en in vereniging met een of meer andere(n), althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk een raam en/of een telefoon, in elk geval enig goed,
dat/die geheel of ten dele aan [naam 5] en/of [naam 6] en/of [benadeelde partij 6],
in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
parketnummer 10/029776-23
hij, op of omstreeks 5 augustus 2022, te Rotterdam, althans in Nederland,
aan [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel,
te weten een gebroken kaak (die operatief hersteld moest worden),
heeft toegebracht door (met kracht) meermalen, althans eenmaal
- ( met een gebalde vuist) in/op/tegen (de rechterkant van) het gezicht van die [slachtoffer 2] te slaan
en/of te stompen en/of
- ( met geschoeide voet) in/op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] te schoppen en/of te trappen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 5 augustus 2022, te Rotterdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
eenmaal althans meermalen (met kracht)
- ( met gebalde vuist) in/op/tegen (de rechterkant van) het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft
geslagen en/of gestompt en/of
- ( met geschoeide voet) in/op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft getrapt en/of geschopt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 5 augustus 2022, te Rotterdam, althans in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld
door eenmaal, althans meermalen,
(met kracht) met een (gebalde) vuist en/of een (geschoeide) voet
in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer 2]
te slaan en/of stompen en/of trappen en/of schoppen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak ten gevolge heeft gehad;
parketnummer 10/090157-24
hij op of omstreeks 17 januari 2024 te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
aanwezig heeft gehad ongeveer 18,32 gram,
in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of ongeveer 18,32 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
parketnummer 96/287609-23
hij, op of omstreeks 13 mei 2023, te Rotterdam,
als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg,
de Vaanweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.