Op 17 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de illegale handel in elektronica en computeronderdelen die onderhevig waren aan sancties tegen Rusland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ter waarde van € 298.310,-, dat ontnomen dient te worden. Dit bedrag is berekend op basis van een ontnemingsvordering die oorspronkelijk € 500.391,- bedroeg, maar na conclusiewisseling met de officier van justitie is verlaagd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde in de periode van 26 februari 2022 tot en met 19 juli 2023 strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder het overtreden van de Sanctiewet 1977 en valsheid in geschrift. De vordering van de officieren van justitie, mrs. R.J.J.S. Visser en F.B.W. Groendijk, is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt. De verdediging heeft betoogd dat er geen sprake is van wederrechtelijk voordeel, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om het bedrag van € 298.310,- aan de Staat te betalen, en heeft de maximale duur van gijzeling vastgesteld op 558 dagen, mocht volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk zijn. De beslissing is genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde.