ECLI:NL:RBROT:2024:11086

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
10/322169-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor poging tot doodslag en wederrechtelijke vrijheidsberoving met vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee pogingen tot doodslag en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte heeft op 3 december 2023 in Rotterdam met een vuurwapen geschoten op zijn ex-partner en haar vriendin, die in een geparkeerde auto zat. De verdachte heeft zijn ex-partner gedwongen om in zijn auto te stappen en naar een hotel te rijden, terwijl hij het vuurwapen bij zich had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd om de slachtoffers van het leven te beroven, en dat hij hen wederrechtelijk van hun vrijheid heeft beroofd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefsters als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de ontkenning van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/322169-23
Datum uitspraak: 30 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. M. Hannaart, advocaat te Almere.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 september 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van Eck heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, aangezien de verdachte deze verdenkingen ontkent. Zijn verklaring over de toedracht van het ten laste gelegde incident past in de bevindingen van de politie en de resultaten uit het vuurwapenonderzoek. De aangeefsters [aangeefster 1] (hierna: [aangeefster 1]) en [aangeefster 2] (hierna: [aangeefster 2]) zijn goede vriendinnen en spannen samen tegen de verdachte. Er is onvoldoende steunbewijs voor de aangifte van [aangeefster 1]. De verklaringen van [aangeefster 2] zijn niet consistent en daarom onvoldoende betrouwbaar om te kunnen bijdragen aan het bewijs. Ook ander objectief of ondersteunend bewijs voor de aangifte van [aangeefster 1] ontbreekt. Voor het onder 2 tenlastegelegde feit dient bovendien vrijspraak te volgen omdat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat er gericht op [aangeefster 2] is geschoten en dat daarbij een aanmerkelijke kans bestond op het intreden van de dood. Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 3 december 2023 zijn de aangeefsters [aangeefster 1] en [aangeefster 2] naar de woning van de verdachte in [plaatsnaam] gereden. Daar aangekomen is [aangeefster 1] naar de voordeur van de woning gelopen, terwijl haar vriendin [aangeefster 2] in de auto bleef wachten. Toen de verdachte de voordeur opende, ontstond daar een woordenwisseling tussen hem en zijn ex-partner [aangeefster 1]. Op enig moment is de verdachte samen met [aangeefster 1] naar de auto van [aangeefster 2] gelopen en heeft hij vervolgens op de openbare weg meerdere schoten gelost met een vuurwapen. [aangeefster 2] is hierna weggereden en heeft de politie gebeld. [aangeefster 1] heeft bij het incident een verwonding aan haar hoofd opgelopen.
De verdachte is vervolgens met het wapen in zijn auto gestapt en is met [aangeefster 1] naar een hotel in Dordrecht gereden. Daar is hij samen met [aangeefster 1] naar de balie gegaan om een kamer te huren. De verdachte heeft het vuurwapen uit de auto meegenomen. [aangeefster 1] riep buiten het zicht van de verdachte hulp in van het hotelpersoneel, waarna door een medewerker de politie werd gealarmeerd. De verdachte en [aangeefster 1] zijn naar de lift gelopen en zijn, nadat [aangeefster 1] enige tijd op afstand was blijven staan, uiteindelijk samen in de lift gestapt. Toen de liftdeuren zich kort daarna weer openden, werd de verdachte door de politie aangehouden. In de jaszak van de verdachte werd het vuurwapen aangetroffen, waarmee eerder door hem was geschoten.
Met betrekking tot de ten laste gelegde feiten lopen de verklaringen van de verdachte en van de beide aangeefsters sterk uiteen over wat zich precies heeft afgespeeld. De verdachte ontkent dat hij gericht op [aangeefster 1] en [aangeefster 2] heeft geschoten en weerspreekt ook de verklaring van [aangeefster 1] dat hij haar heeft gedwongen om met hem naar het hotel te gaan. Volgens de verdachte is hij slachtoffer van een complot door de beide aangeefsters, waarbij hij een aanslag op zijn leven met een door [aangeefster 1] meegebracht vuurwapen zou hebben weten te verijdelen. Volgens de verdachte heeft hij, nadat hij het wapen had afgepakt, hiermee in paniek meermalen in de lucht en naar de grond geschoten en was hij van plan om het vuurwapen naar de politie te brengen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters [aangeefster 1] en [aangeefster 2]
Anders dan de verdediging, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de beide aangeefsters. [aangeefster 1] heeft steeds consistent en gedetailleerd verklaard over de gebeurtenissen en haar verklaringen vinden op essentiële onderdelen steun in andere bewijsmiddelen. Ook de verklaringen van [aangeefster 2] acht de rechtbank op kernonderdelen voldoende consistent en betrouwbaar om deze te betrekken bij het bewijs. [aangeefster 2] heeft zeer kort na het incident tegenover de ter plaatse verschenen verbalisanten verklaard dat de verdachte met een vuurwapen op haar en op [aangeefster 1] heeft geschoten. Zij heeft deze verklaring later die dag en voorzien van nadere details tijdens het tweede getuigenverhoor herhaald. Dat zij in het eerste verhoor - kort nadat de verdachte samen met [aangeefster 1] was weggereden - slechts spreekt over het schieten op haar vriendin [aangeefster 1], maakt haar verklaringen nog niet onbetrouwbaar. De rechtbank verwerpt dan ook het door de verdediging gevoerde verweer van deze strekking.
Bij haar beoordeling acht de rechtbank van belang dat [aangeefster 1] en [aangeefster 2] afzonderlijk van elkaar op de dag van het schietincident (meermalen) zijn verhoord en daarbij in de kern consistent, gelijkluidend en gedetailleerd hebben verklaard zonder dat zij wetenschap hadden van elkaars verklaringen. Deze verklaringen versterken elkaar dus over een weer, wat hun betrouwbaarheid vergroot. Op basis van de inhoud van deze verklaringen ziet de rechtbank geen enkele aanwijzing voor een vooraf door de aangeefsters tegen de verdachte beraamd complot. Uit de verklaringen van de beide aangeefsters leidt de rechtbank af dat de verdachte tijdens de woordenwisseling met [aangeefster 1] in de woning een vuurwapen heeft gepakt en hiermee op straat voor de woning op de aangeefster [aangeefster 2] heeft geschoten terwijl zij in haar auto zat. Hij heeft het vuurwapen vervolgens op het hoofd van [aangeefster 1] gezet en heeft hiermee, terwijl zij haar hoofd wegdraaide, nogmaals geschoten.
Voorwaardelijk opzet poging tot doodslag [aangeefster 2] (feit 2)
[aangeefster 1] en [aangeefster 2] hebben beiden verklaard dat de verdachte met het vuurwapen op een afstand van niet meer dan enkele meters, gericht op [aangeefster 2] heeft geschoten terwijl zij als bestuurder in haar geparkeerde personenauto zat. Door deze positie had zij nagenoeg geen uitwijkmogelijkheden en bestond aldus een aanmerkelijk kans op het toebrengen van dodelijk letsel. Het onder deze omstandigheden op korte afstand schieten met een vuurwapen wordt naar zijn aard en uiterlijke verschijningsvorm aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachte deze aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Dat er geen schotbeschadigingen aan de auto van [aangeefster 2] zijn geconstateerd en dat zij fysiek ongedeerd is gebleven, maakt dit oordeel niet anders. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd om [aangeefster 2] van het leven te beroven.
Poging doodslag en wederrechtelijke vrijheidsberoving [aangeefster 1] (feiten 1 en 3)
De verklaring van [aangeefster 1] dat de verdachte, nadat hij op [aangeefster 2] had geschoten, het vuurwapen op haar slaap heeft gezet en hiermee nogmaals heeft geschoten terwijl zij haar gezicht afwendde, vindt steun in de beschikbare letselrapportage en in het uitgevoerde technisch onderzoek. Door de FARR-arts werd bij de aangeefster een hoofdwond geconstateerd ter hoogte van haar slaap. De rechtbank stelt vast dat deze verwonding kennelijk door een schampschot is ontstaan. Dat, zoals de verdachte heeft verklaard, de wond zou zijn ontstaan doordat [aangeefster 1] op de grond viel nadat zij was weggerend, acht de rechtbank niet aannemelijk en wordt door [aangeefster 1] nadrukkelijk weersproken. Ook het feit dat DNA van [aangeefster 1] is aangetroffen op de loop van het vuurwapen - en niet op andere onderdelen van het wapen - acht de rechtbank ondersteunend voor haar verklaring. Door op de hiervoor geschetste wijze met het vuurwapen te schieten, bestond een aanmerkelijke kans dat de verdachte zijn ex-vriendin hierdoor dodelijk zou verwonden en kan het niet anders dan dat hij de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel ook heeft aanvaard. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag van [aangeefster 1].
De alternatieve lezing die de verdachte heeft gegeven van het schietincident acht de rechtbank in het licht van de bewijsmiddelen volstrekt onaannemelijk. Zijn bewering dat door de aangeefsters een aanslag zou zijn beraamd op zijn leven vindt geen enkele steun in het uitgevoerde onderzoek en is door hem pas ruim twee maanden na zijn aanhouding bij de politie naar voren gebracht - op een moment dat hij al bekend was met de bevindingen uit het opsporingsonderzoek. Dat de verdachte - zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard - om medische redenen niet in staat was om zijn versie van de gebeurtenissen eerder naar voren te brengen, acht de rechtbank op basis van de verdere inhoud van het dossier niet geloofwaardig.
Tegen de achtergrond van het schietincident acht de rechtbank eveneens bewezen dat sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangeefster 1]. Zij stapte op aangeven van de verdachte in zijn auto en reed met hem naar het hotel, terwijl hij tijdens de autorit het vuurwapen vasthield en haar dit toonde bij het uitstappen. Dat [aangeefster 1] vrijwillig met hem zou zijn meegegaan, zoals de verdachte heeft verklaard, vindt geen steun in de bewijsmiddelen.
Conclusie
Het pleidooi tot vrijspraak wordt verworpen. De onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tot 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 3 december 2023 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster 1] opzettelijk van het leven te beroven, een vuurwapen, op de slaap, van die [aangeefster 1] heeft gezet en met dit vuurwapen heeft geschoten in de richting van het hoofd van die [aangeefster 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 3 december 2023 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangeefster 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen richting het lichaam van die [aangeefster 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 3 december 2023 te Rotterdam en Dordrecht, opzettelijk [aangeefster 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- die [aangeefster 1] een vuurwapen, te tonen en
- die [aangeefster 1] te dwingen bij hem in de auto te stappen en
- met die [aangeefster 1] in de auto naar een hotel te rijden terwijl er een vuurwapen, in de auto onder zijn stoel lag en zijn hand bij het vuurwapen te houden en
- bij een hotel te parkeren en het vuurwapen te pakken en die [aangeefster 1] de woorden toe te voegen: "stap uit" en- samen met die [aangeefster 1] en met het vuurwapen, in zijn zak een hotel binnen te gaan en
- die [aangeefster 1] te dwingen naar de lift te lopen en in de lift te stappen en (vervolgens) samen met die [aangeefster 1] in de lift te stappen;
4.
hij op 3 december 2023 te Rotterdam, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 ° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een revolver van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22LR en voor dit vuurwapen geschikte munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III,
te weten
meerdere kogelpatronen van het kaliber .22LR en
meerdere hulzen van het kaliber .22LR,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot doodslag;
2.
poging tot doodslag;
3.
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich na een woordenwisseling schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op zijn ex-partner en op haar vriendin. De verdachte heeft, op klaarlichte dag en op de openbare weg, met een door hem eerder aangeschaft vuurwapen tweemaal geschoten. Hij heeft zijn ex-vriendin vervolgens gedwongen om in zijn auto te stappen, mee te rijden naar een hotel en daar in de lift te stappen, terwijl hij het vuurwapen met zich meevoerde. Daarmee heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van zijn ex-vriendin.
De verdachte heeft met zijn handelen het risico genomen dat hij de slachtoffers dodelijk zou verwonden. Dit getuigt van een ernstig gebrek aan respect voor het leven en de gezondheid van de beide slachtoffers. Dat zij het schietincident hebben overleefd en dat er geen andere slachtoffers zijn gevallen, is geenszins te danken aan het handelen van de verdachte. De slachtoffers hebben door het gedrag van de verdachte tijdens en na het schietincident, angstige momenten doorgemaakt en ondervinden hiervan nog steeds de psychische gevolgen, zoals blijkt uit de door hen afgelegde/op schrift gestelde slachtofferverklaringen. Uit deze verklaringen komt bovendien naar voren dat de bewezen feiten een aanzienlijke weerslag hebben gehad op hun jarenlange vriendschap. De verdachte is aan deze gevolgen volledig voorbijgegaan en neemt hiervoor geen enkele verantwoordelijkheid. Evenmin heeft hij willen verklaren over de redenen waarom hij een geladen vuurwapen in zijn woning bewaarde. Het ongecontroleerd en illegaal bezit van een vuurwapen is gevaarlijk en vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen, omdat dit gemakkelijk -zoals hiervoor geïllustreerd - leidt tot het daadwerkelijk gebruik ervan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 april 2024, waaruit blijkt dat de verdachte recent is veroordeeld voor huiselijk geweld. Daarnaast bevat het strafblad enkele oudere veroordelingen.
Rapportages
Over de verdachte is pro Justitia-onderzoek verricht door GZ-psycholoog [naam]. Haar rapport, uitgebracht op 18 april 2024, houdt - zakelijk weergegeven - onder andere het volgende in.
Door de beperkte medewerking van de verdachte en zijn ontkennende en vermijdende houding, is er geen diagnostische duidelijkheid gekomen en kunnen geen uitspraken gedaan worden over doorwerking van eventuele psychopathologie in de ten laste gelegde feiten. De verdachte toonde weinig blijk van begrip voor de situatie voor de slachtoffers en plaatste zaken buiten zichzelf. Er werden tijdens het onderzoek geen aanwijzingen gezien voor psychotische kenmerken of andere psychiatrische problematiek. Er zijn onvoldoende aanwijzingen voor de aanwezigheid van een ontwikkelingsstoornis. Een advies over de toerekenbaarheid van de verschillende feiten kan daarom niet worden gegeven. Ook is het hierdoor niet goed mogelijk om een geïndividualiseerde uitspraak te doen over het risico op herhaling van soortgelijke delicten. Het risico op geweld in algemene zin wordt bij terugkeer in de maatschappij als laag ingeschat. Gelet op al deze omstandigheden onthoudt de rapporteur zich van een interventieadvies.
De Stichting Verslavingsreclassering GGZ (Fivoor) heeft eveneens een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd op 11 september 2024. Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven - het volgende in:
De reclassering ziet geen aanwijzingen die persoonlijkheidsproblematiek of een pro-criminele houding bij de verdachte doen vermoeden. De verdachte heeft zijn leven grotendeels op orde. Hij heeft hulpvragen op het gebied van praktische zaken zoals financiën (schulden) en huisvesting (behouden van zijn woning) en zou een ambulante behandeling willen. De verdachte komt enigszins sociaal wenselijk over en schetst vooral een positief beeld van zichzelf en een negatief beeld van één van de slachtoffers. Vanwege de ontkennende proceshouding kan de reclassering geen delictgerelateerde factoren vaststellen en geen link leggen tussen het delict en het herhalingsgevaar. Hierdoor ziet de reclassering geen aanknopingspunten om gepaste interventies of voorwaarden in te zetten.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
7.4.
Strafoplegging
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij de bepaling daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Bij de strafoplegging neemt de rechtbank in het nadeel van de verdachte in aanmerking dat hij eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld en geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor de door hem gepleegde geweldsdelicten. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de omstandigheden waaronder de bewezen feiten zijn gepleegd, in de zin dat er sprake was een opeenvolgend feitencomplex, en acht in dat licht enige matiging ten opzichte van de door de officier van justitie gevorderde straf passend. Een gevangenisstraf van hooguit vier jaar, zoals door de verdediging is bepleit met het oog op de oplegging van bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, doet echter naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van de bewezen feiten.
De rechtbank acht alles afwegend de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij 1] ter zake van de onder 1 en 3 ten laste gelegde strafbare feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering vanwege de bepleite vrijspraak en heeft subsidiair verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 7.000,-.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door de onder 1 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis, deels in remissie, waarvoor zij is behandeld door een psycholoog. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 8.000.-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 december 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 1] een schadevergoeding betalen van € 8.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde strafbare feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 12.500,- aan immateriële schade.
8.5.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.6.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering wegens de bepleite vrijspraak en heeft subsidiair verzocht de vordering te matigen tot een bedrag van € 5.000,-.
8.7.
Beoordeling
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Het schietincident heeft, mede als gevolg van lange wachtlijsten bij het zoeken van passende hulpverlening, nog steeds een grote impact op het dagelijks leven van de benadeelde. Gelet op de aard en de ernst van de normschending liggen de door haar benoemde nadelige gevolgen daarvan zo voor de hand dat een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b kan worden aangenomen. De schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 december 2023.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.8.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 2] een schadevergoeding betalen van € 5000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 282 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 1], te betalen aan immateriële schade een bedrag van
€ 8.000,- (zegge: achtduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
3 december 2023tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij 1]te betalen
€ 8.000,-(hoofdsom,
zegge: achtduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
3 december 2023tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 8.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
75 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]te betalen aan immateriële schade een bedrag van
€ 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
3 december 2023tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[benadeelde partij 2]te
betalen € 5.000,- (hoofdsom, zegge: vijf duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
3 december 2023tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 5.000,-niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. F. Damsteegt en E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 3 december 2023 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[aangeefster 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op de slaap,
althans tegen het hoofd, van die [aangeefster 1] heeft gezet en/of (vervolgens) met dit
vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft geschoten in
de richting van het hoofd van die [aangeefster 1],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 3 december 2023 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[aangeefster 2]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, richting
het lichaam van die [aangeefster 2] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 3 december 2023 te Rotterdam
en/of Dordrecht,
opzettelijk
[aangeefster 1]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
door
- die [aangeefster 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of
- die [aangeefster 1] te dwingen bij hem in de auto te stappen en/of
- met die [aangeefster 1] in de auto naar een hotel te rijden terwijl er een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de auto onder zijn stoel lag en/of zijn hand bij het vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te houden en/of
- bij een hotel te parkeren en/of (vervolgens) het vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te pakken en/of (vervolgens) die [aangeefster 1] de woorden toe te voegen: "stap uit" en/of
- samen met die [aangeefster 1] en/of met het vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in zijn zak een hotel binnen te gaan en/of
- die [aangeefster 1] te dwingen naar de lift te lopen en/of in de lift te stappen en/of (vervolgens) samen met die [aangeefster 1] in de lift te stappen;
(art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 3 december 2023 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1 ° van de Wet wapens en
munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van
een revolver van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22LR
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III,
te weten
- een of meerdere kogelpatronen van het kaliber .22LR en/of
- een of meerdere hulzen van het kaliber .22LR,
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)