ECLI:NL:RBROT:2024:11084

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
13/751986-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 16 september 2024 heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde die eerder een gevangenisstraf van drie jaar had gekregen, waarvan nog 993 dagen resteerden. De veroordeelde was voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een proeftijd van 553 dagen, die zou aflopen op 2 juli 2024. De proeftijd was eerder verlengd met 90 dagen, tot 30 september 2024. Op 20 augustus 2024 diende de officier van justitie een vordering in tot verlenging van de proeftijd met 180 dagen, onder verwijzing naar een lopende WMO-aanvraag en de noodzaak van begeleiding en huisvesting voor de veroordeelde. Tijdens de zitting op 16 september 2024 werd de vordering besproken, waarbij de officier van justitie de verlenging bleef bepleiten, terwijl de verdediging afwijzing van de vordering vroeg, stellende dat de veroordeelde voldoende zelfredzaam was en dat de WMO-aanvraag nog in behandeling was.

De rechtbank overwoog dat de eerder verleende verlenging van de proeftijd van drie maanden al een adequate oplossing bood en dat een verdere verlenging van twaalf maanden niet noodzakelijk was voor de resocialisatie van de veroordeelde. De rechtbank concludeerde dat de vordering tot verlenging van de proeftijd een te zwaar middel was en niet noodzakelijk om de resterende doelstellingen van de resocialisatie te bereiken. De rechtbank wees de vordering tot verlenging van de proeftijd af, waarmee de rechtbank de belangen van de veroordeelde en de noodzaak van een evenwichtige resocialisatie in overweging nam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
VI-zaaknummer: 99/001184-31
Parketnummer: 13/751986-21
Datum uitspraak: 16 september 2024
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak betreffende de veroordeelde
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1.Procesverloop

1.1.
Voorgaande veroordeling
Bij onherroepelijk geworden uitspraak van het Hof van Beroep Antwerpen (België) van 26 juni 2020 is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 3 jaren. Vanaf 7 september 2021 resteerde hiervan nog 993 dagen. Bij uitspraak van 11 november 2021 van de internationale rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam is de overlevering van de veroordeelde naar België geweigerd en is de tenuitvoerlegging gelast van de resterende vrijheidsstraf in Nederland.
1.2.
Voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.)
Bij besluit van 27 december 2022 is de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een strafrestant van 553 dagen en een proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van 553 dagen. De proeftijd zou aflopen op 2 juli 2024. Bij uitspraak van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2024 is de proeftijd verlengd met 90 dagen. De proeftijd eindigt op 30 september 2024.
1.3.
Vordering
Op 20 augustus 2024 heeft de officier van justitie opnieuw een vordering ingediend tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling bij de opgelegde gevangenisstraf. Daarbij is een verlenging voor een periode van 180 dagen gevorderd. In de vordering wordt toegelicht dat er nog een WMOaanvraag loopt en dat zonder financiering vanuit de WMO of binnen het kader van de v.i. de huisvesting en begeleiding van de veroordeelde vanuit Humane Zorg stopt. Daarnaast is de aanmelding voor bewindvoering nog niet afgerond, moeten een uitkering en een zorgtoeslag worden aangevraagd en moet een zorgverzekering worden afgesloten. De veroordeelde heeft hier hulp bij nodig en is niet voldoende zelfredzaam gebleken. Gelet hierop is een verlenging van de proeftijd noodzakelijk en proportioneel om deze interventies af te ronden en de risico’s verder in te perken. Bij de vordering is verwezen naar een rapport van de afdeling reclassering van het Leger des Heils van 24 juli 2024. In dit rapport wordt geadviseerd om de proeftijd met
zes maanden te verlengen.
1.4.
Onderzoek op de terechtzitting
Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 16 september 2024. De officier van justitie mr. I. van Barendregt en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman zijn gehoord. Hoewel de rapporterend deskundige van het Leger des Heils behoorlijk is opgeroepen, is namens de reclassering zonder bericht van verhindering niemand verschenen.
De officier van justitie heeft gepersisteerd in de vordering tot verlenging van de proeftijd voor de duur van 180 dagen.
De verdediging heeft afwijzing van de vordering bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de veroordeelde zich actief inzet bij zijn resocialisatie en dat mede daardoor inmiddels een bewindvoerder, een zorgverzekering, een betaalrekening en een uitkering zijn geregeld. De schulden zijn geïnventariseerd en de veroordeelde is actief aan het solliciteren. Hieruit blijkt dat hij weldegelijk voldoende zelfredzaam is. Alleen de WMO-aanvraag loopt nog. Mocht deze aanvraag niet zijn afgerond bij het aflopen van de proeftijd en mocht hij hierdoor niet langer bij Humane Zorg kunnen blijven, dan kan de veroordeelde tijdelijk bij zijn ouders wonen. Hij wil in de tussentijd het ingeslagen traject voortzetten en wil proberen zijn huidige woonruimte te behouden. Hoewel de veroordeelde in dat kader graag een WMO-indicatie wil, weegt dit belang niet op tegen de druk die hij ervaart door een nog langere proeftijd. Een nieuwe verlenging van de proeftijd bij zijn v.i. past naar zijn mening niet.

2.Beoordeling

De rechtbank heeft in haar beslissing van 6 juni 2024 de proeftijd bij de aan de veroordeelde verleende v.i. verlengd met drie maanden en heeft daarbij geconstateerd dat de vertraging in het begeleidingstraject niet aan de veroordeelde te wijten was. Verlenging met een periode van twaalf maanden, zoals gevorderd door de officier van justitie, achtte de rechtbank tegen deze achtergrond niet passend en ook niet noodzakelijk voor het regelen van een aantal belangrijke praktische zaken, waaronder de reeds genoemde WMO-aanvraag, om de resocialisatie van de veroordeelde in goede banen te leiden en het recidiverisico afdoende te beperken. Uit het reclasseringsrapport van 24 juli 2024 blijkt dat de WMO-aanvraag begin juli is ingediend en dat voor de beoordeling hiervan naar verwachting een periode van dertien weken nodig zal zijn. De reclassering heeft na dit rapport geen informatie verschaft over de verdere ontwikkelingen en de stand van zaken met betrekking tot het verloop van het toezicht. Ter zitting heeft de verdediging toegelicht dat de veroordeelde nog slechts wacht op een WMO-indicatie en dat andere in het rapport genoemde praktische zaken inmiddels geregeld zijn. Uitgaand van het reclasseringsrapport zou ten aanzien van de WMO-aanvraag uiterlijk eind september 2024 duidelijkheid moeten bestaan.
Bij deze stand van zaken acht de rechtbank een nieuwe verlenging van de proeftijd een te zwaar middel en ook niet noodzakelijk om vanuit het strafrecht mogelijk nog resterende doelstellingen bij de resocialisatie van de veroordeelde te bereiken. De vordering zal daarom worden afgewezen.

3.Beslissing

wijst de vordering af.
Deze beslissing is genomen door mr. J.M.L. van Mulbregt, voorzitter,
en mrs. F. Damsteegt en E.M. Rocha, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Nagtegaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.