In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 november 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 2001, die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging uitlokking tot het wegnemen van drugs en het medeplegen van het voorhanden hebben van softdrugs en vuurwerk. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot uitlokking, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij op de hoogte was van de uitlokking van een woningoverval. De verdachte was op de bewuste dag weliswaar aanwezig, maar het dossier bood onvoldoende informatie over zijn wetenschap van de woningoverval.
De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte op 1 mei 2024 te Rotterdam, tezamen met een ander, opzettelijk een hoeveelheid hennep en hasj van meer dan 30 gram voorhanden heeft gehad, evenals professioneel vuurwerk, in strijd met het Vuurwerkbesluit. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten benadrukt, waarbij de verdachte samen met zijn broer meer dan 500 gram softdrugs en gevaarlijk vuurwerk voorhanden had. Dit werd als een groot risico voor de volksgezondheid en de veiligheid van personen en goederen beschouwd.
De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, maar de rechtbank heeft, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn niet eerder veroordelingen, besloten om een taakstraf van 100 uren op te leggen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf, omdat de proeftijd nog niet was ingegaan op het moment van de bewezen feiten.