ECLI:NL:RBROT:2024:11053

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
C/10/667531 / FA RK 23-7692
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gelde maken van woning in echtscheidingszaak met bijzondere omstandigheden

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 24 oktober 2024, is de man gemachtigd om de woning aan [adres] te gelde te maken. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van gewichtige redenen om deze machtiging te verlenen, gezien de langdurige impasse in de verkoop van de woning en de financiële belangen van de man. Partijen zijn sinds 2011 uit elkaar en de vrouw heeft herhaaldelijk haar medewerking aan de verkoop van de woning geweigerd, ondanks eerdere afspraken. De man heeft belang bij de verkoop om zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld te beëindigen. De rechtbank wijst erop dat de vrouw, ondanks haar verweer, onvoldoende heeft onderbouwd dat zij op korte termijn de woning kan overnemen. De rechtbank legt verschillende verplichtingen op aan de vrouw, waaronder het niet verhinderen van bezichtigingen en het tijdig verlaten van de woning bij verkoop. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval de vrouw in strijd handelt met de opgelegde verplichtingen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de man direct kan overgaan tot verkoop, ongeacht een eventueel hoger beroep van de vrouw.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummers / rekestnummers: C/10/667531 / FA RK 23-7692
Beschikking van 24 oktober 2024 over de machtiging te gelde maken woning
in de zaak van partijen:
[naam 1], hierna: de man,
wonende te [plaatsnaam] ,
advocaat mr. D.J.D. Beerenfenger te Leiden,
t e g e n
[naam 2], hierna: de vrouw,
wonende te [plaatsnaam] ,
advocaat mr. P.H.A. de Boer te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 20 oktober 2023;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 27 december 2023;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 25 januari 2024;
  • de berichten met bijlagen van de man van 27 maart en 2 juli 2024;
  • het bericht met bijlagen van de vrouw van 1 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 26 september 2024. Daarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn door de advocaat van de man pleitaantekeningen overgelegd.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn ieder voor de helft eigenaar van de woning aan [adres] (de voormalige echtelijke woning, hierna: de woning), welke woning is belast met een hypotheek bij de ABN AMRO Bank (hierna: de bank). Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze hypotheekschuld.
2.2.
De man woont sinds mei 2011 niet meer in de woning.
2.3.
Het huwelijk van partijen is op 15 maart 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 19 november 2012 in de registers van de burgerlijke stand. Uit deze beschikking blijkt dat de woning een eenvoudige gemeenschap betreft. Bij deze beschikking is de vrouw gelast haar medewerking te verlenen aan de onderhandse verkoop van de woning.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 18 april 2013 is (voor zover hier van belang) de overeenstemming tussen partijen over de verdeling van de eenvoudige gemeenschap opgenomen, inhoudende dat:
- de woning per 1 april 2013 te koop zal worden gezet voor een vraagprijs van
€ 335.000,-;
  • beide partijen zich zullen neerleggen bij een advies van de verkopende makelaar Ooms Makelaars met betrekking tot het al dan niet accepteren van biedingen, eventuele verlaging van de vraagprijs en eventuele andere adviezen met betrekking tot de verkoop van de woning, dit advies zal tussen partijen hebben te gelden als een bindend advies;
  • na verrekening met de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening (ABN AMRO, nummer [nummer 1] ), de waarde van de levensverzekering (ABN AMRO, polisnummer [nummer 2] ) en de verkoopkosten, de resterende over- dan wel onderwaarde van de woning bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld;
  • de ABN AMRO bankrekening, rekeningnummer [nummer 3] , met een negatief saldo van € 3.000,-, aan de man wordt toebedeeld en dat de vrouw in dat kader € 1.500,- aan de man zal voldoen.
2.5.
Tot op heden is de woning niet te koop gezet en verkocht.

3.De beoordeling

3.1.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. hem te machtigen tot het te gelde maken van de woning aan [adres] , met alles wat daartoe nodig en noodzakelijk is, waaronder het voor gemeenschappelijke rekening verrichten van noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden en het naar keuze van de man inschakelen van een makelaar;
II. te bepalen dat de verkoopprijs bindend wordt vastgesteld door de naar keuze van de man in te schakelen makelaar;
III. te bepalen dat alle correspondentie met de makelaar zowel via de man als de vrouw verloopt;
IV. te bepalen dat de vrouw niet verhindert dat foto's van de woning worden gemaakt ter promotie van de verkoop, dat zij de aanwijzingen van de makelaar opvolgt voor het gereedmaken van de woning voor de foto's ter promotie van de woning en dat zij niet verhindert dat er bezichtigingen van de woning plaatsvinden, het laatste in elk geval zal inhouden dat de woning voor iedere bezichtiging opgeruimd en schoon is;
V. te bepalen dat bij het aanvaarden van een bod op de woning, de vrouw uiterlijk twee maanden voor de levering de woning zal hebben verlaten, en indien de periode tussen het sluiten van de koopovereenkomst en de juridische levering van de woning minder dan twee maanden is, zij uiterlijk twee weken voor de levering de woning zal hebben verlaten;
VI. te bepalen dat de vrouw, voor zover zij in strijd handelt met het onder sub V. bepaalde, de woning dient te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken die zich in de woning en op het perceel bevinden en de sleutels af te geven aan de verkopend makelaar;
VII. te bepalen dat de vrouw zorgt dat de woning wordt (op)geleverd conform de te sluiten koopovereenkomst en dat eventuele kosten die verband houden met een (op)levering die niet conform de koopovereenkomst is, voor rekening van de vrouw zullen komen;
VIII. te bepalen dat de te wijzen beschikking in de plaats treedt van de voor de koopovereenkomst en de notariële leveringsakte vereiste handtekening(en) van de vrouw;
IX. te bepalen dat ieder der partijen gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake de verkoop en levering van de woning te dragen;
X. te bepalen dat de hypothecaire geldlening bij gelegenheid van de eigendomsoverdracht zal worden afgelost uit de verkoopopbrengst van de woning;
XI. te bepalen dat de vrouw voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder het III, IV, V en/of IX bepaalde, aan de man een direct opeisbare en niet verrekenbare dwangsom verbeurt van € 500,- tot een maximum van € 100.000,-;
XII. de vrouw te veroordelen in de kosten en de nakosten van deze procedure.
3.1.1.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt primair het verzoek van de man af te wijzen. Subsidiair verzoekt de vrouw, bij wijze van zelfstandig verzoek en na wijziging van haar verzoek, te bepalen dat de machtiging tot het te gelde maken pas wordt verleend indien niet op een datum gelegen ná 1 april 2025 de woning door de vrouw is overgenomen onder vrijwaring van de man door de vrouw voor de aanspraken uit de hypotheek en overigens onder de voorwaarden:
- dat de waarde van de levenspolis bij ABN AMRO onder polisnummer [nummer 2] bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
- dat de opbrengsten van het huis voor 2/3 worden toegewezen aan de vrouw;
- dat alsdan de verkoop zal geschieden via een door de rechtbank aan te wijzen onafhankelijk makelaar;
- onder voorwaarde dat de man aan de vrouw zal vergoeden terzake overbedeling de somma van € 8.868,91,-;
- de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.1.2.
De man verzoekt het zelfstandig verzoek van de vrouw af te wijzen, de vrouw in de proceskosten te veroordelen, en zijn inleidende verzoek integraal uitvoerbaar bij voorraad toe te wijzen.
3.1.3.
In een zaak zoals deze geldt als uitgangspunt dat partijen niet gehouden zijn om in een onverdeelde gemeenschap te blijven. Dit betekent dat het aandeel van de ene partij in de woning aan de andere partij moet worden overgedragen of dat de woning moet worden verkocht aan een derde. Dit kan tijdelijk anders zijn indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een van partijen aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die met de verdeling worden gediend of indien partijen de bevoegdheid om verdeling te vorderen voor een bepaalde periode hebben uitgesloten.
3.1.4.
Zoals hiervoor al deels vermeld, staat in deze procedure het volgende vast. Bij de echtscheidingsbeschikking van 19 november 2012 is overwogen dat de woning moet worden verkocht. De vrouw is gelast haar medewerking daaraan te verlenen. De rechtbank zag destijds in dat stadium nog geen grond voor toewijzing van het verzoek van de man om hem te machtigen de woning te verkopen indien de vrouw haar medewerking weigert. Bij beschikking van 18 april 2013 is de overeenstemming tussen partijen over de verdeling van de eenvoudige gemeenschap opgenomen zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.4 vermeld.
3.1.5.
De man heeft gesteld en met stukken onderbouwd dat de vrouw ondanks deze afspraken de verkoop van de woning steeds heeft getraineerd, althans heeft gefrustreerd. Op enig moment is een achterstand ontstaan in de betaling van de hypotheeklasten, waarna de bank heeft aangekondigd maatregelen te zullen treffen. Op 8 oktober 2014 hebben partijen een notariële volmacht voor onderhandse verkoop verstrekt aan de bank, waarmee de openbare verkoop van de woning die op die dag gepland stond is voorkomen. Vast staat dat de rentevastperiode van de op de woning rustende hypotheek in 2017 is verlengd met tien jaar. Ergens tussen de geplande openbare verkoop en het verlengen van de rentevastperiode hebben partijen een afspraak gemaakt die afwijkt van de afspraak die is opgenomen in de beschikking van 18 april 2013. Partijen hebben afgesproken dat de vrouw met hun dochter [naam 3] in de woning zou kunnen blijven wonen en dat de woning zou worden verkocht als [naam 3] zou gaan studeren. De man zou zich tot dat moment schikken in het hebben van een huurwoning. [naam 3] is echter nooit gaan studeren doordat zij in mei 2018 onverwachts is overleden. [naam 3] was toen nog net geen 13 jaar oud. De man heeft na het overlijden van [naam 3] de verkoop van de woning minder prioriteit gegeven. Medio 2020, ongeveer drie jaar na het overlijden van [naam 3] , is de man weer gaan aandringen op verkoop. De vrouw weigert tot op heden haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, ondanks meerdere verzoeken van de man daartoe.
Verzoek sub I
3.1.6.
Ten aanzien van het onder sub I verzochte overweegt de rechtbank als volgt. Blijkens artikel 3:174 BW kan de rechter, die ter zake een vordering tot verdeling bevoegd zou zijn, een deelgenoot in een gemeenschap machtigen tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed, mits er sprake is van een gewichtige reden daartoe. Een dergelijke machtiging maakt de betreffende deelgenoot bevoegd tot het verrichten van handelingen waartoe hij anders uitsluitend samen met de andere deelgenoten bevoegd zou zijn. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid van de rechter, en aan het verlenen van de gevraagde machtiging kunnen voorwaarden worden verbonden.
3.1.7.
Vast staat dat partijen een afspraak hebben gemaakt die afwijkt van de afspraak zoals opgenomen in de beschikking van 18 april 2013. Gelet op de termijn die sinds medio 2020 – het moment waarop de man na het overlijden van [naam 3] weer is gaan aandringen op verkoop – is verstreken, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw zich niet langer tegen de verkoop van de woning kan verzetten. Aan de stelling van de vrouw dat door het verlengen van de rentevastperiode met tien jaar in 2017 bij haar de verwachting is gewekt dat zij tot het einde van die periode (2027) de tijd kreeg om de woning over te nemen gaat de rechtbank voorbij. Partijen hebben vóór het verlengen van de rentevastperiode de afspraak gemaakt dat de vrouw met [naam 3] in de woning zou kunnen blijven wonen totdat [naam 3] zou gaan studeren. Gelet op de geboortedatum van [naam 3] zou dit ergens in 2023 kunnen zijn geweest. Het verlengen van de rentevastperiode dient naar het oordeel van de rechtbank in het licht van die afspraak te worden gezien. Een rentevastperiode van een jaar of vijf jaar zou niet voldoende zijn gelet op de afspraak die partijen hadden gemaakt. Dat de rentevastperiode met tien jaar is verlengd, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de vrouw redelijkerwijs mocht verwachten dat zij tot het einde van die termijn in de woning zou mogen blijven wonen. Bovendien had de vrouw medio 2020, toen de man weer is gaan aandringen op verkoop, moeten – maar in ieder geval kunnen – inzien dat haar verwachting onterecht was. De vrouw betwist dat voor haar duidelijk was dat de man de woning wilde verkopen, maar onderbouwt dat op geen enkele wijze.
3.1.8.
De man heeft belang bij verkoop van de woning omdat hij nog steeds hoofdelijk verbonden is voor de ten behoeve van de woning afgesloten hypothecaire geldlening. Hij is afhankelijk van het betalingsgedrag van de vrouw voor de vraag of hij wel of niet wordt aangesproken door de bank op ontstane achterstanden. De vrouw had blijkens de overgelegde aanmaningen van de bank in ieder geval tot juni 2024 moeite met het (tijdig) betalen van de hypotheeklasten. De man heeft onweersproken gesteld dat hij niet in staat is om, naast zijn andere financiële verplichtingen, deze lasten nog langer te voldoen. Zolang deze aansprakelijkheid op hem rust, is hij ook niet in staat zelfstandig een hypotheek voor een andere woning af te sluiten. De man wordt op deze manier belemmerd in zijn financiële mogelijkheden om ruim tien jaar later een leven na de echtscheiding op te bouwen. De rechtbank acht het tegen deze achtergrond in het belang van de man om te worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire schuld.
3.1.9.
Om dit te kunnen bewerkstelligen is het nodig dat de vrouw de hypothecaire schuld van de woning geheel overneemt, dan wel dat de woning wordt verkocht. De vrouw is er tot op heden niet in geslaagd de hypothecaire lening over te nemen. Ook is niet gebleken dat zij daarin op korte termijn wel zal slagen. De vrouw is dan wel sinds kort weer aan het werk als zelfstandige na een periode van ziekte in verband met de geboorte van haar tweeling in april 2023, maar haar inkomsten zijn gelet op de betwisting van de man niet komen vast te staan. De door haar overgelegde overeenkomst van opdracht vermeld geen verdiensten en is niet ondertekend. Los daarvan heeft de man onbetwist gesteld dat de vrouw voor het verkrijgen van een hypotheek de laatste drie boekjaren van haar onderneming moet overleggen, zodat zij – als zij al genoeg zou verdienen – niet op korte termijn de hypothecaire lening kan overnemen.
3.1.10.
Van de man kan niet langer worden gevergd in een onverdeelde gemeenschap te blijven, afhankelijk te zijn van het betalingsgedrag van de vrouw voor de vraag of hij wel of niet wordt aangesproken door de bank op ontstane achterstanden en de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld te laten voortduren. Hij heeft daarom bij de verdeling een overduidelijk belang. De daartegenover gestelde belangen van de vrouw zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zwaarwegend. De vrouw heeft in ieder geval vanaf medio 2020 (opnieuw) voldoende gelegenheid gehad om op zoek te gaan naar vervangende woonruimte. Van de vrouw had een proactieve houding verwacht mogen worden. Dat zij zich zo niet heeft opgesteld en (mogelijk) op korte termijn niet beschikt over andere woonruimte voor haar en haar tweeling van ruim een jaar oud komt voor haar eigen risico en kan niet aan de man worden tegengeworpen. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw over voldoende financiële middelen beschikt om een huurwoning te kunnen betalen met de door haar gestelde inkomsten tezamen met de overwaarde van de woning.
3.1.11.
De rechtbank stelt vast dat de man het erom te doen is om te komen tot uitvoering van de afspraken die partijen hebben gemaakt: verkoop van de echtelijke woning ter aflossing van de gemeenschappelijke hypotheekschuld. De uitvoering van die afspraak verkeert in een impasse door de weigering van de vrouw om haar medewerking daaraan te verlenen. Het vertrouwen van de man dat de vrouw na ruim tien jaar nog zal meewerken aan de verkoop van de woning is daarmee beschaamd. Het voorgaande en de financiële risico’s die dit met zich meebrengt voor de man, waaronder loonbeslag (dat in het verleden aan de zijde van de man al heeft plaatsgevonden) en openbare verkoop (die in het verleden al op het laatste moment is voorkomen), leveren gewichtige redenen op voor de man in de zin van artikel 3:174 lid 1 BW. De onder sub I verzochte machtiging zal daarom worden verleend.
Verzoek sub II en III
3.1.12.
Met de machtiging kan de man onder ander eigenmachtig een makelaar inschakelen. Voor de vrouw betekent het dat zij in beginsel geen zeggenschap meer heeft over zaken die voor haar essentieel zijn, zoals de verkoopprijs. De verzoeken zoals gedaan onder sub II en III zullen daarom, omdat de man al bevoegd is tot deze handelingen op grond van de machtiging, worden afgewezen bij gebrek aan belang. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het in het belang van beide partijen is dat de verkoop een zo hoog mogelijke prijs oplevert. In die zin is het belang van partijen gelijk.
Verzoek sub IV, V, VI en VII
3.1.13.
De machtiging biedt geen oplossing voor de problemen die zich kunnen voordoen als de vrouw in de woning verblijft. Zo biedt de machtiging geen garantie dat de vrouw de woning tijdig zal ontruimen en dat zij haar medewerking zal verlenen aan de bezichtigingen en het onderhoud dat gebruikelijk is tijdens het verkooptraject van een woning. Omdat de man heeft gesteld en met stukken onderbouwd dat de vrouw in het verleden geen, althans onvoldoende, medewerking heeft verleend om tot verkoop van de woning te kopen zal de rechtbank de verzoeken zoals gedaan onder sub IV, V, VI en VII toewijzen.
Verzoek sub VIII
3.1.14.
Door de machtiging wordt de man zelfstandig bevoegd ten opzichte van derden. Een discussiepunt in de literatuur vormt of door de machtiging de handelende deelgenoten geacht moeten worden de overige deelgenoten te vertegenwoordigen. De parlementaire geschiedenis geeft geen uitsluitsel hierover. De rechtbank neemt – na vergelijking met artikel 3:170 BW, dat ook een zelfstandige bevoegdheid van bepaalde deelgenoten betreft – aan dat degene die handelt tevens de ander vertegenwoordigt. De handeling wordt dus aan de overige deelgenoten, in dit geval de vrouw, toegerekend. Gelet op voorgaande heeft de man geen belang bij zijn verzoek om de te wijzen beschikking in de plaats te laten treden van de voor de koopovereenkomst en notariële leveringsakte vereiste handtekening van de vrouw. De rechtbank gaat ervan uit dat de man bevoegd is de woning te leveren (‘te gelde te maken’) zonder medewerking van de vrouw. De rechtbank zal daarom het onder sub VIII genoemde verzoek afwijzen.
Verzoek sub IX
3.1.15.
Het verzoek zoals gedaan onder IX zal, als onderdeel van de verleende machtiging, worden toegewezen. De machtiging ziet namelijk op een handeling namens beide partijen zodat het ook redelijk is dat de kosten voor beide partijen komen.
Verzoek sub X
3.1.16.
Het verzoek zoals gedaan onder sub X zal worden afgewezen, omdat de man daartoe naar het oordeel van de rechtbank geen belang heeft. Aan de koper zal een onbezwaard goed moeten worden geleverd waartoe de hypothecaire inschrijving op de woning bij de overdracht zal worden geroyeerd. De bank zal daar alleen mee akkoord gaan als de hypothecaire geldlening wordt afgelost bij de overdracht van de woning.
Verzoek sub XI
3.1.17.
Gelet op het verloop van de aflopen jaren zal de rechtbank het verzoek zoals gedaan onder XI toewijzen voor zover het betrekking heeft op de verzoeken onder IV, V en IX, met dien verstande dat de dwangsom wordt gemaximeerd op € 25.000,-.
Verzoek sub XII
3.1.18.
De rechtbank ziet op dit moment geen reden om af te wijken van het uitgangspunt in familiezaken dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De man heeft zijn verzoek ook onvoldoende gemotiveerd en gespecificeerd. Als de man in het kader van de verkoop van de woning nog een keer moet procederen middels een verzoekschriftprocedure dan wel dagvaardingsprocedure (kort geding) omdat de vrouw niet meewerkt, moet de vrouw er wel rekening mee houden dat zij in die procedure wel degelijk in de proceskosten zal worden veroordeeld.
Subsidiaire verzoek vrouw
3.1.19.
Omdat de rechtbank de door de man verzochte machtiging zal toewijzen, komt de rechtbank toe aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek van de vrouw. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de termijn van 1 april 2025, zoals in eerste instantie door haar verzocht als ingangsdatum voor de machtiging, voor haar niet haalbaar is. Zij heeft echter niet concreet gemaakt welke datum dan wel haalbaar is. Daarnaast heeft de vrouw, zoals hiervoor is overwogen, onvoldoende onderbouwd dat zij op korte termijn wel de woning kan overnemen. Gelet op voorgaande en omdat van de man niet verwacht kan en mag worden dat de huidige situatie nog langer blijft voortduren, zal het subsidiaire verzoek van de vrouw worden afgewezen. Ten aanzien van de door de vrouw gestelde voorwaarden overweegt de rechtbank als volgt.
3.1.20.
De rechtbank zal de voorwaarden zoals vermeld onder het eerste, tweede en vierde streepje afwijzen. Dit zijn verdelingsvorderingen die de vrouw bij dagvaarding dient in te stellen. Op grond van artikel 3:185 BW kan de wijze van verdeling worden gelast of de verdeling worden vastgesteld indien de deelgenoten niet tot overeenstemming kunnen komen. Partijen hebben ten aanzien van de verdeling van de waarde van de levenspolis (eerste streepje) en de overwaarde (tweede streepje en impliciet derde streepje) in ieder geval al een afspraak gemaakt die is opgenomen in de beschikking van 18 april 2013. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om de procedure te verwijzen naar de handelskamer.
3.1.21.
De onder het derde streepje genoemde voorwaarde zal worden afgewezen omdat dit een onderdeel is van de aan de man te verlenen machtiging. De voorwaarde vermeld onder het vijfde streepje zal worden afgewezen onder verwijzing naar rechtsoverweging
3.1.18., waar al een beslissing is genomen over de proceskosten.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.1.22.
Voorop staat dat de man belang heeft bij een spoedig ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypothecaire schuld. Van de man kan en mag niet verwacht worden dat deze voor hem onzekere situatie maar blijft voortduren. De man is afhankelijk van het betalingsgedrag van de vrouw voor de vraag of hij wel of niet wordt aangesproken door de bank op ontstane achterstanden terwijl hij, zoals hij onbetwist heeft gesteld, niet de financiële middelen heeft om naast zijn eigen woonlasten de lasten van de woning te betalen. De beschikking zal daarom uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank weegt het belang van de man bij verkoop van de woning, en daarmee het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, zwaarder dan het belang van de vrouw een beslissing in hoger beroep af te kunnen wachten voordat de verkoop van de woning – na ruim tien jaar – in gang kan worden gezet.
Proceskosten
3.1.23.
Gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 3.1.18 is overwogen zullen de kosten worden gecompenseerd in die zin, dat ieder de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verleent de man machtiging tot het te gelde maken van de woning aan [adres] , met alles wat daartoe nodig en noodzakelijk is, waaronder het voor gemeenschappelijke rekening verrichten van noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden en het naar keuze van de man inschakelen van een makelaar;
4.2.
bepaalt dat de vrouw niet verhindert dat foto's van de woning worden gemaakt ter promotie van de verkoop, dat zij de aanwijzingen van de makelaar opvolgt voor het gereedmaken van de woning voor de foto's ter promotie van de woning en dat zij niet verhindert dat er bezichtigingen van de woning plaatsvinden, het laatste in elk geval zal inhouden dat de woning voor iedere bezichtiging opgeruimd en schoon is;
4.3.
bepaalt dat bij het aanvaarden van een bod op de woning, de vrouw uiterlijk twee maanden voor de levering de woning zal hebben verlaten, en indien de periode tussen het sluiten van de koopovereenkomst en de juridische levering van de woning minder dan 2 maanden is, zij uiterlijk 2 weken voor de levering de woning zal hebben verlaten;
4.4.
veroordeelt de vrouw, als zij in strijd handelt met hetgeen is vermeld in rechtsoverweging 4.3, de woning te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken die zich in de woning en op het perceel bevinden, onder afgifte van de sleutels aan de verkopend makelaar;
4.5.
bepaalt dat de vrouw ervoor zorgt dat de woning wordt (op)geleverd conform de te sluiten koopovereenkomst en dat eventuele kosten die verband houden met een (op)levering die niet conform de koopovereenkomst zijn, voor rekening van de vrouw komen;
4.6.
bepaalt dat ieder der partijen gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake de verkoop en levering van de woning te dragen;
4.7.
bepaalt dat de vrouw aan de man een direct opeisbare en niet verrekenbare dwangsom verbeurt van € 500,- voor elke dag of gedeelte daarvan dat zij niet voldoet aan de verplichting onder 4.2, 4.3 en/of 4.6, tot een maximum van € 25.000,-;
4.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
4.10.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.L. Raphael, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.C. Vogel, griffier, op 24 oktober 2024.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat zij op andere manier is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.