ECLI:NL:RBROT:2024:11035

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
C/10/687086 / JE RK 24-2168
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2024 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond had op 7 oktober 2024 een verzoek ingediend voor de uithuisplaatsing van de kinderen in een crisispleeggezin, aanvankelijk voor twee maanden, maar later gewijzigd naar zes maanden. De moeder van de kinderen, die feitelijk zonder vaste woon- of verblijfplaats is, heeft ingestemd met de uithuisplaatsing, maar heeft ook aangegeven dat zij de zorg voor de kinderen wil delen met kennissen in Den Haag. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de verzorging van de kinderen, die verwaarloosd worden door de moeder, en dat de moeder momenteel in Frankrijk verblijft zonder een stabiele woonplek. De kinderen zijn eerder onder toezicht gesteld vanwege deze zorgen. De kinderrechter oordeelde dat het noodzakelijk is dat de kinderen in een neutraal (crisis)pleeggezin blijven voor hun ontwikkeling en opvoeding. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend tot 16 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/687086 / JE RK 24-2168
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam 1],
hierna te noemen de moeder, ingeschreven in de Basisregistratie Personen in [plaatsnaam], feitelijk zonder vaste woon- of verblijfplaats,
advocaat mr. J. Oversluizen, kantoorhoudende te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 7 oktober 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum;
  • het gewijzigde verzoekschrift met bijlagen van de GI van 7 oktober 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 15 oktober 2024;
  • een e-mailbericht van de advocaat van de moeder van 15 oktober 2024, binnengekomen bij de rechtbank op diezelfde datum.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, die telefonisch is gehoord, met haar advocaat, die fysiek aanwezig was;
- een vertegenwoordiger van de GI, [naam 2].

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] woonden tot voor kort bij hun moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 juni 2024 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 14 juni 2025.

3.Het (gewijzigde) verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een crisispleeggezin voor de duur van twee maanden. De GI heeft het verzoek gewijzigd en verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een crisispleeggezin te verlenen voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Ter zitting heeft de GI het gewijzigde verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er zijn ernstige zorgen over de basale verzorging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden verwaarloosd door de moeder. Zij gaan niet meer naar de kinderopvang omdat de moeder de rekeningen daarvan niet heeft betaald. De woning van de moeder is wegens een grote huurachterstand ontruimd. De moeder heeft geen vaste woon- of verblijfplaats meer. Zij heeft haar kinderen bij kennissen van haar gebracht, maar heeft hen vervolgens niet meer opgehaald. De jeugdbeschermer heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] opgehaald bij de kennissen. Het huis van de kennissen was klein en niet kindvriendelijk en de kennissen staan niet open voor gesprekken met de GI. Een plaatsing binnen het netwerk, te weten de kennissen, is dan ook niet mogelijk. De GI heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] samen geplaatst in een crisispleeggezin en op dit moment gaat het goed met hen. Zo eten en slapen zij goed. De moeder ontvangt alle informatie over de kinderen en foto’s, maar er heeft nog geen omgangsmoment tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] plaatsgevonden. Het eerste omgangsmoment staat aanstaande woensdag gepland en duurt een uur. De komende periode wil de GI de omgangsmomenten laten plaatsvinden en zoeken naar een pleeggezin waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor een langere periode kunnen verblijven.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
Door en namens de moeder is ter zitting het volgende aangevoerd. De moeder verblijft in Frankrijk. De moeder stemt in met een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van twee maanden. De afgelopen periode kon de moeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen onderdak bieden, waardoor de moeder hen heeft geplaatst bij kennissen in Den Haag. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een goede en vertrouwde band met deze kennissen. De moeder wil het gezag delen met deze kennissen, zodat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] daar kunnen verblijven. De kennissen wilden de jeugdbeschermer niet toelaten in de woning omdat dit voelt als een huiscontrole. Op dit moment kunnen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet terug naar de moeder, omdat zij geen woning heeft. De moeder wil graag verhuizen naar België of Frankrijk. Zij hoopt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] alsnog kunnen worden geplaatst bij de kennissen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in juni 2024 onder toezicht gesteld omdat er ernstige zorgen zijn over de thuissituatie bij de moeder. Het ontbreekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de basale verzorging en er is sprake van verwaarlozing. Ook hebben zij een taal- en ontwikkelingsachterstand en komt de moeder de benodigde medische afspraken niet na. De moeder heeft forse financiële problemen, met als gevolg dat de woning van de moeder recent is ontruimd en zij en de kinderen geen onderdak meer hebben. De afgelopen periode hebben de kinderen verbleven bij kennissen van de moeder uit Den Haag. De moeder zou de kinderen daar na twee dagen weer ophalen, maar dit heeft zij niet gedaan. Uiteindelijk heeft de jeugdbeschermer de kinderen opgehaald en in een crisispleeggezin geplaatst. Er is de afgelopen periode gebleken dat de moeder instabiel en onvoorspelbaar is, dat zij zich niet voldoende openstelt voor de GI en de hulpverlening en dat zij haar kinderen wederom voor langere tijd bij derden heeft achtergelaten die in de veronderstelling verkeerden dat de moeder hen na enkele dagen weer zou ophalen. Daarnaast heeft de moeder momenteel geen vaste woon- of verblijfplaats en verblijft zij tijdelijk in Frankrijk.
5.3.
Gelet op het voorgaande is het noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat zij de komende tijd bij een neutraal (crisis)pleeggezin blijven, zodat zij een stabiele en voorspelbare opvoedsituatie hebben. Het is van belang dat de moeder haar financiële problemen op orde krijgt, dat zij een woning zoekt en intensieve hulpverlening aanvaardt, zodat zij uiteindelijk de zorg- en opvoedtaken van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer op zich kan nemen. Hiervoor is zeker een langere periode dan twee maanden nodig. Voor zover de moeder heeft betoogd dat de kinderrechter het verzoek voor een kortere periode zou moeten toewijzen in afwachting van een nader onderzoek naar de mogelijkheid van plaatsing van de kinderen bij de kennissen in Den Haag, overweegt de kinderrechter dat zij hiertoe geen aanleiding ziet. De GI heeft uitdrukkelijk naar voren gebracht dat de woning van deze kennissen niet geschikt is om kinderen op te vangen, zo is er bijvoorbeeld maar één slaapkamer. Daarbij komt dat de kennissen niet willen meewerken met de GI en ‘geen controle’ willen. Dit is bij kinderen die onder toezicht staan en over wie ernstige zorgen bestaan over hun ontwikkeling niet mogelijk. De kinderrechter benadrukt dat het de komende periode van belang is dat er (video)omgangsmomenten worden vormgegeven tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
5.4.
Gelet op al het bovenstaande zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van zes maanden, te weten tot 16 april 2025.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 16 oktober 2024 tot 16 april 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024 door mr. A.L Pöll, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. K.F.G. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 23 oktober 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.