ECLI:NL:RBROT:2024:10983

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
10/067975-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf wegens opzettelijke ontploffing met dodelijke afloop door professioneel vuurwerk

Op 29 oktober 2024 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 december 2022 in Ridderkerk opzettelijk een ontploffing heeft veroorzaakt door professioneel vuurwerk, een shell, af te steken. Dit leidde tot de dood van een vriend van de verdachte, die zich te dicht bij de ontploffing bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende veiligheidsmaatregelen had genomen en niet had gekeken waar het slachtoffer zich bevond. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden en een taakstraf van 240 uren, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding aan de ouders van het slachtoffer gedaan, waarbij de rechtbank een bedrag van € 8.000,- aan schokschade en € 12.000,- aan affectieschade toekende. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de onomkeerbare gevolgen van het handelen van de verdachte, maar hield rekening met het feit dat de verdachte de dood van zijn vriend niet had gewild en dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/067975-23
Datum uitspraak: 29 oktober 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. M.D. Winter, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de zitting

Gelet is op het onderzoek op de zitting van 15 oktober 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd wat is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt verweten dat hij opzettelijk een ontploffing heeft veroorzaakt door illegaal vuurwerk aan te steken, waardoor iemand is overleden en dat hij illegaal vuurwerk voorhanden heeft gehad.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
3 maanden met een proeftijd van 2 jaar en tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis bij niet voldoen van de taakstraf.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde bepleit en heeft betoogd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van letsel bij het slachtoffer. De verdachte wist niet dat het slachtoffer zich nog in zijn directe nabijheid bevond toen hij de lont van de shell aanstak. Hij heeft het risico op dodelijk letsel bij het slachtoffer dan ook niet willens en wetens op de koop toe genomen. De verdachte heeft eerder vuurwerk afgestoken dat hij van medeverdachte [medeverdachte] had gekocht. Hij hoefde er niet op bedacht te zijn dat dit vuurwerk anders was dan dat vuurwerk. Hij is door [medeverdachte] niet gewaarschuwd dat er snellont aan de shell zat en kon daar dan ook geen rekening mee houden.
4.1.2.
Beoordeling
Uit vaste jurisprudentie volgt dat het opzet als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) betrekking heeft op het teweegbrengen van de ontploffing en niet op het veroorzaken van levensgevaar voor een ander. Het is niet van belang dat degene die de ontploffing veroorzaakt dat gevaar niet heeft voorzien. Het is voldoende dat het bedoelde gevaar naar objectieve maatstaven aanwezig is en dat het gevaar in het algemeen voorzienbaar is op het moment van het veroorzaken van de ontploffing.
Uit het dossier blijkt dat op de shell werd gewaarschuwd dat de shell alleen door personen met vakkennis mocht worden gebruikt en dat 100 meter een veilig afstand tot de shell is. Uit onderzoek is gebleken dat de shell voorzien was van snellont. Bij het aansteken van de snellont volgt de ontsteking van de uitstootlading van de shell vrijwel onmiddellijk. De shell wordt hierbij direct en met kracht uit de mortier geschoten. Wanneer de shell op juiste wijze (als bedoeld door de producent wordt afgeschoten) ontploft deze hoog in de lucht. Wanneer een shell wordt afgeschoten terwijl er lichaamsdelen boven de mortier zijn, bestaat de kans op ernstig letsel. Als een persoon aan het hoofd geraakt wordt, kan dit dodelijk zijn.
De verdachte ging op 17 december 2022 ’s avonds samen met [slachtoffer] op straat een shell met een diameter van 3” afsteken. Zij hebben samen de mortier in de grond gezet en de shell in de mortier gedaan. Zij stonden toen beiden naast de mortier. De verdachte heeft de lont van de shell korte tijd later aangestoken. De shell is afgegaan en ontploft in het gezicht van [slachtoffer]. Hij is de volgende ochtend aan de gevolgen hiervan overleden.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij wist dat de shells gevaarlijk waren. Hij heeft de waarschuwing op de shell niet gelezen, heeft niet naar het type lont van de shell gekeken en heeft tijdens het aansteken van de lont van de shell niet gekeken waar [slachtoffer] was.
Door het snellont aan te steken heeft de verdachte een ontploffing veroorzaakt. Doordat [slachtoffer] op het moment van de ontploffing vlakbij de mortier stond, was van de ontploffing, levensgevaar te duchten. Dit gevaar was objectief gezien voorzienbaar, gezien de aard van het vuurwerk en de geringe afstand tussen [slachtoffer] en de mortier. Omdat de ontploffing de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt kan het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het onder 1 primair tenlastegelegde.
4.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 17 december 2022 te Ridderkerk, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door op de openbare weg een zogenaamde shell/mortierbom (professioneel vuurwerk) af te steken, terwijl daarvan levensgevaar voor [slachtoffer], die zich ten tijde van het afsteken zeer dicht bij de shell/mortierbom bevond, te duchten was, terwijl het voornoemde door hem, verdachte, gepleegde handelen de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 2. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde feit 2 heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij in de periode van
12 december 2022tot en met 17 december 2022 te Alblasserdam, opzettelijk een hoeveelheid (hierna te noemen) professioneel vuurwerk, te weten 24 3" shells (Blue Twilight Strobe, Green Twilight Strobe, Purple Twilight Strobe, Kamuro, Gold Glittering Willow, Crackling Willow) en 20 Thunderstrikes, bestemd voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft;
2.
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Strafmotivering

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten en omstandigheden waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zwaar explosief professioneel vuurwerk voorhanden gehad. Het is algemeen bekend dat professioneel vuurwerk zoals shells, gezien de explosieve kracht ervan een reëel hoog risico heeft op zwaar lichamelijk en dodelijk letsel, als dit vuurwerk ondeskundig wordt afgestoken. Het is dan ook verboden voor consumenten om dit vuurwerk voorhanden te hebben. Professioneel vuurwerk mag alleen worden afgestoken door personen die daartoe gerechtigd zijn.
De verdachte heeft zich niets aangetrokken van dit verbod en voornoemde risico’s. Hij heeft een voor [slachtoffer] onaanvaardbaar risico in het leven geroepen door op straat in zijn directe nabijheid een shell af te steken zonder te kijken waar [slachtoffer] was. Doordat de verdachte niet heeft gekeken, heeft hij niet gezien dat [slachtoffer] nog vlakbij de mortier stond. Doordat de shell voorzien was van snellont, is deze vrijwel direct na het aansteken afgegaan en ontploft in het gezicht van [slachtoffer]. Hij is aan het opgelopen letsel is overleden.
De gevolgen van het handelen van de verdachte zijn onomkeerbaar en onherstelbaar. Het slachtoffer is zijn meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen. Het overlijden van [slachtoffer] is een grote schok en zorgt voor immens verdriet bij zijn partner, ouders en zus. Uit de voorgedragen slachtofferverklaringen ter zitting blijkt - onder andere - dat de partner van [slachtoffer] -tevens de zus van de verdachte- klem zit tussen iedereen en het, ondanks therapieën en rouwverwerking, zwaar heeft. Tevens volgt uit de slachtofferverklaringen dat de toekomst van de zus van [slachtoffer] nooit meer compleet zal zijn omdat zij daarin haar tweelingbroer moet missen, en dat zijn moeder voor altijd moeder zal zijn van twee kinderen maar een Moederdag niet meer met twee kinderen kan vieren. De vader van [slachtoffer] moet eerst drie keer knipperen met zijn ogen als hij naar een foto kijkt van zijn zoon zodat het beeld van een geëxplodeerd gezicht verdwijnt en hij [slachtoffer] mooie gezicht weer kan zien. Duidelijk is dat allen dagelijks veel lijden onder dit verlies en onder de leegte die daardoor in hun leven is ontstaan. Het leren leven met dit verlies is een moeilijk en pijnlijk proces.
7.3.
Strafoplegging
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij professioneel vuurwerk voorhanden heeft gehad en tot ontploffing heeft gebracht, waarbij [slachtoffer] is overleden. Dit is ontoelaatbaar en dient te worden bestraft. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde strafbare feiten en het onomkeerbare gevolg zou de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats kunnen zijn.
De rechtbank zal hiervan afzien in dit geval. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte de dood van [slachtoffer] niet heeft gewild; hij was zijn beste vriend. De verdachte zal moeten leven met de wetenschap dat hij verantwoordelijk is voor zijn dood. Ook heeft de rechtbank waargenomen dat verdachte inzicht heeft in het kwalijke van zijn handelen. De rechtbank betrekt in haar oordeel ook dat de verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de overtreden normschending en het ernstige gevolg recht moet worden gedaan door oplegging van een hoge voorwaardelijke gevangenisstraf en acht een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden passend daarvoor.
De rechtbank zal vanuit het oogpunt van vergelding om recht te doen aan de ernst van het bewezenverklaarde de verdachte de maximale taakstraf opleggen.
Gelet op het voormelde is geen ruimte voor toepassing van artikel 9a Sr., zoals de verdediging bepleit.
Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[benadeelde partij 1]: ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde strafbare feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 40.000,- aan immateriële schade wegens schockschade en affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[benadeelde partij 2]ter zake van de onder 1 en 2 ten laste strafbare feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 20.000,- aan immateriële schade wegens affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de gevorderde schockschade geconcludeerd de toewijzing en heeft zich ten aanzien van de hoogte hiervan gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De officier van justitie heeft ten aanzien van de gevorderde affectieschade geconcludeerd de toewijzing.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van de vorderingen bepleit primair op grond van de door haar bepleite vrijspraak en subsidiair op grond van de eigen schuld van het [slachtoffer]. Een correcte vaststelling van het aandeel van betrokkenen zal nader onderzoek vergen dat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De verdediging verzoekt om matiging van de gevorderde hoofdsommen op grond van de
bijzondere band tussen de verdachte en het slachtoffer en het ontbreken van enige kwade bedoelingen en verzoekt de wettelijke rente in te laten gaan bij uitspraak omdat het onredelijk is onbillijk om de wettelijke rente in te laten ingaan vanaf de pleegdatum als gevolg van de lange duur van het proces, dat de verdediging niet toe te rekenen is.
8.3.
Beoordeling
8.3.1.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 1]:
Door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit heeft de verdachte tegenover de benadeelde partij als secundair slachtoffer een onrechtmatige daad gepleegd. Indien de benadeelde partij daardoor schade heeft geleden, is de verdachte hiervoor naar civiel recht aansprakelijk.
Schockschade
De benadeelde partij is de vader van [slachtoffer]. Hij is direct geconfronteerd met de gevolgen van het bewezenverklaarde misdrijf. De vader was niet aanwezig bij de ontploffing, maar is kort daarna ter plaatse gekomen. Hij heeft vele jaren ervaring als ambulancebroeder en heeft zijn zoon willen helpen die bewusteloos en met zeer ernstig gezichtsletsel op straat lag.
De confrontatie met zijn levensgevaarlijk gewonde zoon heeft een hevige emotionele schok bij de vader teweeg gebracht, waaruit psychisch letsel is voortgekomen. De psycholoog heeft bij de vader een persisterende rouwstoornis bij traumatische rouw gediagnosticeerd, waarvoor de vader (nog steeds) traumabehandelingen ondergaat.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast dat de vader van het slachtoffer tot de kring van gerechtigden behoort, omdat [slachtoffer] als meerderjarig kind nog thuis woonde.
Eigen Schuld
Door de verdediging is een beroep gedaan op eigen schuld van [slachtoffer].
Op grond van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade te verdelen over de benadeelde en de vergoedingsplichtige in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden hebben bijgedragen tot de schade, wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. Dit kan anders zijn wanneer de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.
[slachtoffer] en de verdachte gingen samen vuurwerk afsteken, terwijl zij geen van beiden de kennis hadden om dit vuurwerk veilig af te steken. De strafprocedure is niet geschikt om vast te stellen welk aandeel het handelen van de verdachte – niet kijken waar [slachtoffer] is – en het handelen van [slachtoffer] – bij de mortier blijven staan terwijl de verdachte de lont zou aansteken – bij de dood hebben gehad. Het beroep op eigen schuld kan in deze strafzaak niet ten volle worden beoordeeld.
De verwachting is niet dat er in het geheel geen vergoedingsplicht van de verdachte zal worden vastgesteld. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid schat de rechtbank het op dit moment toewijsbare bedrag op € 8.000,- aan schokschade en € 12.000,- aan affectieschade. Het bedrag aan schokschade is lager dan het bedrag aan affectieschade, omdat bij een volledige beoordeling van de vordering tot schokschade de intentie van de dader een andere rol kan spelen en bij die beoordeling mogelijk ook rekening gehouden wordt met hoogte van de vergoeding voor affectieschade.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij wordt niet ontvankelijk verklaard en kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij kan overeenkomstig de criteria van het BW betaling van de wettelijke rente vorderen over het bedrag dat zij aan schade heeft geleden. De verdachte heeft tegenover de benadeelde partij een onrechtmatige daad gepleegd, waarvoor hij aansprakelijk is. Hieruit vloeit voor hem een verbintenis tot schadevergoeding. Op grond van artikel 6:83 onder b BW treedt het verzuim bij een onrechtmatige daad van rechtswege in. Dit betekent dat de vordering tot schadevergoeding direct opeisbaar is na het ontstaan van de schade, te weten op de pleegdatum.
De enkele omstandigheid dat een proces lang duurde, is geen omstandigheid waaruit het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om af te wijken van de vorenstaande wettelijke hoofdregel. De rechtbank zal het te vergoeden schadebedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 december 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij voor een belangrijk deel zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2022 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr. passend en geboden geacht.
8.3.2.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2]:
Door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit heeft de verdachte tegenover de benadeelde partij als secundair slachtoffer een onrechtmatige daad gepleegd. Indien de benadeelde partij daardoor schade heeft geleden, is de verdachte hiervoor naar civiel recht aansprakelijk.
Affectieschade
De benadeelde partij is de moeder van [slachtoffer]. Zij behoort tot de kring van gerechtigden op affectieschade, omdat hij als meerderjarig kind nog thuis woonde.
Eigen Schuld
Door de verdediging is een beroep gedaan op eigen schuld van [slachtoffer].
De beoordeling van het beroep op eigen schuld terzake de affectieschade is gelijk aan het oordeel hierover zoals hiervoor vermeld bij de benadeelde partij [benadeelde partij 1]. Omwille van de leesbaarheid verwijst de rechtbank naar die beoordeling, beschouwt die als herhaald en ingelast, en neemt zij de gelijkluidende tekst hier niet opnieuw op.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 12.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum van 17 december 2022 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr. passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 157 Sr. en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer en artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan en verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft dat hij zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van € 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen € 20.000,- (hoofdsom, zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening en bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 20.000,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 135 dagen, waarbij de toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van € 12.000,- (zegge: twaalfduizend euro), aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] betalen € 12.000,- (hoofdsom, zegge: twaalfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening en bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 12.000,- niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 95 dagen, waarbij de toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Klomp, voorzitter,
en mrs. D.C.J. Peeck en A. Sennef, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 17 december 2022 te Ridderkerk, opzettelijk een ontploffing
teweeg heeft gebracht door op de openbare weg een zogenaamde shell/mortierbom
(professioneel vuurwerk) af te steken, terwijl daarvan levensgevaar voor [slachtoffer]
, die zich ten tijde van het afsteken zeer dicht bij de shell/mortierbom
bevond, te duchten was, terwijl het voornoemde door hem, verdachte, gepleegde
handelen de dood van [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 december 2022 te Ridderkerk
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig
de lont van een shell (mortierbom), zijnde professioneel vuurwerk, heeft
aangestoken terwijl:
- hij niet wist of heeft onderzocht welk soort lont aan de shell bevestigd was;
- hij niet danwel onvoldoende wist of heeft onderzocht hoe snellont werkt;
- hij niet danwel onvoldoende kennis heeft genomen van de veiligheidsinstructies;
- hij geen veiligheidsafstanden in acht heeft genomen;
- hij geen afspraken met [slachtoffer] heeft gemaakt over het (moment van)
aansteken van de lont en
- hij zich er niet danwel onvoldoende van heeft vergewist dat op het moment dat hij,
verdachte, de lont aanstak of wilde aansteken, [slachtoffer] zich op - relatief -
veilige afstand bevond en derhalve de lont heeft aangestoken terwijl [slachtoffer]
zich nog bij de ingegraven lanceerbuis bevond, waarna de shell ontplofte
in het gezicht van [slachtoffer], waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat
[slachtoffer] is overleden;
(art 307 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij in de periode van 1 december 2022 tot en met 17 december 2022 te
Alblasserdam, althans in Nederland, opzettelijk een hoeveelheid (hierna te noemen)
professioneel vuurwerk, te weten
24 3" shells (Blue Twilight Strobe, Green Twilight Strobe, Purple Twilight Strobe,
Kamuro, Gold Glittering Willow, Crackling Willow)
en
20 Thunderstrikes,
bestemd voor particulier gebruik, voorhanden heeft gehad;
(art 1.2.2 lid 1 Vuurwerkbesluit)