In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon A] en Spring Properties E S.à.r.l. over de terugbetaling van een waarborgsom. [persoon A] had een huurovereenkomst voor een woning in Rotterdam en had bij aanvang van de huur een waarborgsom van € 1.550,- betaald aan de toenmalige verhuurder. Na de eigendomsoverdracht aan Spring E op 30 juli 2021, vroeg [persoon A] om terugbetaling van de waarborgsom, maar Spring E weigerde dit en stelde dat er sprake was van een huurachterstand die met de waarborgsom verrekend moest worden.
De kantonrechter oordeelde dat Spring E de waarborgsom ten onrechte niet had terugbetaald, omdat zij niet had aangetoond dat er een huurachterstand bestond. [persoon A] had de huur voor de maand september 2021 bevrijdend betaald aan de vorige verhuurder, Interhouse, en was niet op de hoogte van de eigendomsoverdracht. De rechter wees de vordering van [persoon A] tot terugbetaling van de waarborgsom toe, evenals de incassokosten en de volledige proceskosten, omdat Spring E niet voldoende had onderbouwd dat er een vordering op [persoon A] bestond.
De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [persoon A] direct recht heeft op de toegewezen bedragen, ook als Spring E in hoger beroep gaat. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke communicatie over eigendomsoverdrachten en betalingsverplichtingen in huurrelaties.