In deze zaak heeft Beterbad Sanitair B.V. een vordering ingesteld tegen gedaagde voor de betaling van twee facturen die voortvloeien uit een overeenkomst voor de levering en montage van een stoom- en nisdeur. De eerste factuur, gedateerd op 3 oktober 2022, bedraagt € 1.553,33, terwijl de tweede factuur, gedateerd op 7 april 2023, € 1.295,39 bedraagt. Beterbad Sanitair vordert in totaal € 2.848,72, inclusief rente en kosten, omdat gedaagde deze facturen niet heeft betaald. Gedaagde betwist de hoogte van de facturen en stelt dat zij al een deel van de eerste factuur heeft afbetaald.
Tijdens de zitting op 8 oktober 2024 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde inderdaad een bedrag van € 408,33 heeft afbetaald op de eerste factuur, waardoor het openstaande bedrag op € 1.014,76 komt. Voor de tweede factuur heeft de kantonrechter de hoogte vastgesteld op € 713,61, na het in aanmerking nemen van dubbele kosten die al in de eerste factuur waren opgenomen. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van Beterbad Sanitair voor een totaalbedrag van € 1.987,63 toegewezen, inclusief wettelijke handelsrente en incassokosten van € 259,26.
De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan gedaagde opgelegd, omdat deze voor een groter deel ongelijk heeft gekregen. De totale proceskosten zijn begroot op € 1.145,42. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Beterbad Sanitair het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als gedaagde in hoger beroep gaat.