ECLI:NL:RBROT:2024:10978

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
10976983 CV EXPL 24-6660
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van de verdeling van de gemeenschap na echtscheiding met betrekking tot eigenaarslasten en schulden

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om de afwikkeling van de verdeling van de gemeenschap na de echtscheiding van de partijen, [eiseres] en [gedaagde]. De echtscheiding werd uitgesproken op 2 oktober 2018, en de peildatum voor de verdeling van de gemeenschap is vastgesteld op 10 oktober 2017. De partijen hebben verschillende vorderingen over en weer, waarbij [eiseres] stelt dat [gedaagde] haar een bedrag van € 17.004,02 moet betalen, terwijl [gedaagde] van mening is dat hij slechts € 923,04 aan [eiseres] verschuldigd is. De kantonrechter heeft de vorderingen beoordeeld en vastgesteld dat [gedaagde] in totaal € 7.803,93 aan [eiseres] moet betalen. Dit bedrag is opgebouwd uit verschillende posten, waaronder schulden aan de ouders van [eiseres], eigenaarslasten van de gezamenlijke woning, en kosten die door beide partijen zijn gemaakt na de peildatum. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde] het bedrag onmiddellijk moet betalen, ook als hij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10976983 CV EXPL 24-6660
datum uitspraak: 4 oktober 2024
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. B. Laurman,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.G. Pherai.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 28 februari 2024, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eiseres] , met bijlagen,
  • de brief van de gemachtigde van [gedaagde] van 1 augustus 2023, met bijlage,
  • de e-mail van de gemachtigde van [gedaagde] van 2 augustus 2023, met bijlage.
1.2.
Op 8 augustus 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren [eiseres] en [gedaagde] aanwezig, beiden bijgestaan door hun gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn met elkaar gehuwd geweest. De echtscheiding is uitgesproken in een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 2 oktober 2018 die op 25 januari 2019 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In deze beschikking is ook uitspraak gedaan over hoe de gemeenschap verdeeld moet worden. Als peildatum voor de omvang van de gemeenschap geldt 10 oktober 2017. In hoger beroep heeft het Hof Den Haag de manier waarop er verdeeld moet worden aangevuld. De peildatum is niet veranderd.
2.2.
[eiseres] stelt in deze procedure dat [gedaagde] een aantal bedragen aan haar moet betalen. De vorderingen hebben te maken met de afwikkeling van de verdeling van de gemeenschap. Tegenover haar vorderingen op [gedaagde] staat dat [eiseres] ook nog bedragen aan [gedaagde] moet betalen. Na verrekening van die bedragen blijft er volgens [eiseres] een bedrag over van € 17.004,02 dat [gedaagde] aan haar moet betalen. Volgens [gedaagde] hoeft hij, na verrekening van de vorderingen over en weer, nog maar een bedrag van € 923,04 aan [eiseres] te betalen.
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] € 7.803,93aan [eiseres] moet betalen. Hieronder staat uitgelegd hoe tot dit oordeel is gekomen.
Schuld aan ouders [eiseres] / DEFAM: [gedaagde] moet € 16.810,90 aan [eiseres] betalen
2.4.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de helft moet betalen van zowel het leningbedrag dat op de peildatum nog open stond als van de rente die [eiseres] na de peildatum over de openstaande bedragen heeft betaald. [eiseres] heeft voldoende aangetoond dat de schuld op de peildatum nog € 24.288,79 bedroeg en dat er geen opnames (meer) zijn geweest, zoals [gedaagde] heeft gesuggereerd. De helft van dit leningbedrag moet [gedaagde] aan [eiseres] vergoeden, omdat in de beschikking van de rechtbank is vastgesteld dat ieder voor de helft van deze schuld draagplichtig is.
2.5.
[gedaagde] moet ook de helft van de rente betalen die [eiseres] na de peildatum heeft betaald tot het moment dat zij de lening in februari 2023 geheel heeft afgelost. Die rente is € 9.333.57. De kantonrechter volgt [gedaagde] niet in zijn stelling dat slechts tot maart 2020 rekening gehouden moet worden met de rente, omdat [eiseres] op dat moment de lening geheel had kunnen aflossen met haar deel van de overwaarde van de woning aan de [straatnaam] . Uit niets blijkt dat [eiseres] hiertoe verplicht was. Partijen hebben dit niet afgesproken. Als [gedaagde] dit had gewild, had hij hierover afspraken moeten maken voordat de overwaarde van de woning aan partijen was uitbetaald.
2.6.
Aan aflossing en rente heeft [eiseres] in totaal € 33.621,79 betaald. De helft daarvan, € 16.810,90, moet [gedaagde] aan haar betalen.
Schuld Belastingdienst: [gedaagde] moet € 2.323,99 aan [eiseres] betalen
2.7.
Partijen zijn het erover eens dat de schuld aan de Belastingdienst in verband met terug te betalen kinderopvangtoeslag eind 2017 € 6.016,00 bedroeg. [gedaagde] stelt dat deze schuld geheel ziet op het jaar 2017 en dat de schuld op de peildatum daarom 282/365 × 6.016 = 4.647,98 bedroeg. [eiseres] stelt dat deze schuld ziet op de jaren 2015 tot en met 2017. Dit blijkt echter niet uit de beschikking kinderopvangtoeslag van 3 september 2019. Op die beschikking staat bij ‘jaar/tijdvak’ alleen 2017 vermeld. Daarom gaat de kantonrechter ervan uit dat de schuld van € 6.016,00 alleen gaat over het jaar 2017.
2.8.
De kantonrechter volgt [eiseres] niet in haar stelling dat [gedaagde] draagplichtig is voor de gehele schuld over 2017. Na de peildatum kwam de kinderopvangtoeslag immers enkel aan [eiseres] toe, want de toeslag stond op haar naam. Dit betekent dat alleen de schuld die ziet op de periode tot de peildatum in de gemeenschap viel. De teruggaveplicht moet daarom worden berekend over de periode tot aan de peildatum en niet over het hele jaar. Zoals [gedaagde] heeft berekend, is de schuld op de peildatum daarom € 4.647,98. De helft daarvan is € 2.323,99 en dit moet [gedaagde] aan [eiseres] betalen.
Mazda: [eiseres] moet € 558,38 aan [gedaagde] betalen
2.9.
De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] een bedrag van € 558,38 aan [gedaagde] moet betalen. Dit is de helft van het verschil tussen de waarde van de auto op de peildatum en de lening die op dat moment nog open stond, waarbij de lening hoger was dan de waarde van de auto.
2.10.
Beslist was dat de Mazda verkocht zou worden en dat met de opbrengst de lening die was afgesloten voor de aankoop zou worden afgelost. Tot een verkoop van de auto is het niet gekomen, omdat partijen het niet eens konden worden over de verkoopprijs. Omdat partijen geen concrete afspraken hebben gemaakt over de (laagste) prijs waarvoor de auto verkocht zou worden, is de omstandigheid dat partijen het hierover niet eens werden niet aan een van hen te wijten. Partijen hebben zich vervolgens neergelegd bij een feitelijke toedeling van de auto aan [gedaagde] ; hij is in de auto blijven rijden en heeft de lening afgelost. In die omstandigheid is het redelijk om voor de waarde van de auto uit te gaan van het moment waarop deze feitelijk aan [gedaagde] is toegedeeld (te weten de peildatum van 10 oktober 2017) en niet, zoals [gedaagde] wil, van het moment waarop hij de auto aan zijn moeder heeft verkocht.
2.11.
De kantonrechter gaat er vanuit dat de auto op de peildatum € 8.400,00 waard was. Dit is het bedrag waarvoor Moerman Jansen B.V., de dealer aan wie de auto (terug) verkocht had kunnen worden, de auto op 16 november 2017 heeft getaxeerd. Hier tegenover heeft [eiseres] alleen een advertentie van Marktplaats gezet voor een Mazda uit 2014, terwijl de auto van partijen uit 2011 komt, en een kentekencheck van 3 november 2023. Een advertentie met daarin een vraagprijs (waarover normaal gesproken ook nog onderhandeld wordt) voor een auto met net andere specificaties kan een taxatie van een dealer (die deskundig is) van de auto waar het om gaat niet opzij zetten. De kentekencheck is niet bruikbaar, omdat deze is gedaan op 3 november 2023 terwijl de waarde wordt bepaald op de peildatum, ruim 6 jaar eerder. De getaxeerde waarde van € 8.400,00 komt de kantonrechter niet onjuist voor.
2.12.
Voor de hoogte van de lening op de peildatum moet worden uitgegaan van een bedrag van € 9.516,77. [eiseres] heeft toegelicht dat niet van het door [gedaagde] genoemde bedrag van € 9.772,89 moet worden uitgegaan, omdat dat de hoogte van de lening in augustus 2017 was. Daarna is nog één aflossing gedaan, die door [eiseres] wordt geschat op € 160,00. [gedaagde] heeft daar niet op gereageerd, zodat de kantonrechter van dat bedrag uitgaat. De boete voor vervroegd aflossen (van € 96,12) wordt niet meegenomen, omdat er in 2017 niet vervroegd is afgelost. Met de opbrengst (waarde) van de auto kon de lening niet worden afgelost; er zou op dat moment een restschuld zijn overgebleven. Die restschuld komt voor rekening van partijen, ieder voor de helft. De helft van € 9.516,77 -/- € 8.400,00 komt neer op een bedrag van € 558,38. Omdat [gedaagde] de opbrengst van de auto heeft ontvangen en de lening heeft afgelost, moet [eiseres] dit bedrag aan [gedaagde] betalen.
Reparatiekosten cv-ketel [straatnaam] : [gedaagde] moet € 287,42 aan [eiseres] betalen
2.13.
De reparatiekosten van de cv-ketel aan de [straatnaam] komen voor rekening van beide partijen gezamenlijk. Het gaat hier niet om specifieke gebruikerskosten, zoals de kosten voor een service-abonnement, maar om kosten die door de eigenaar van een ketel gemaakt (moeten) worden. Dit betekent dat [eiseres] en [gedaagde] , als gezamenlijke eigenaars, deze kosten samen moeten dragen. Vast staat dat [eiseres] het bedrag heeft betaald. [gedaagde] moet de helft hiervan aan [eiseres] betalen. De kosten bedragen € 574,83; de helft daarvan is € 287,42.
Eigenaarslasten [straatnaam] : [eiseres] moet € 3.787,30 aan [gedaagde] betalen
2.14.
Uit de beschikkingen van deze rechtbank en het hof volgt dat partijen ieder de helft van de eigenaarslasten moeten dragen. De kantonrechter kan hier niet van afwijken, omdat die beslissingen onherroepelijk zijn. Partijen en de kantonrechter zijn daaraan gebonden. De aflossing en de rente van een hypothecaire geldlening zijn dergelijke eigenaarslasten. Dit betekent dat [eiseres] en [gedaagde] elk de helft van de aflossing en de rente van de hypothecaire geldlening moeten betalen. Partijen zijn het erover eens dat de berekening moet worden gemaakt met ingang van 2 oktober 2018. De kantonrechter berekent de betalingsverplichting tot en met 31 juli 2019, omdat uit de overgelegde stukken blijkt dat [gedaagde] een achterstand in de hypotheekbetalingen heeft laten ontstaan vanaf augustus 2019. Vervolgens is die achterstand via de afrekening van de notaris aan de hypotheekverstrekker betaald. Dit betekent dat de kosten vanaf augustus 2019 (alsnog) door beide partijen gezamenlijk zijn gedragen, zodat [gedaagde] vanaf augustus 2019 niets terug kan vorderen van [eiseres] .
2.15.
Uit het overzicht van Quion dat [gedaagde] heeft overgelegd blijkt dat de totale hypotheeklast (aflossing en rente) van de annuïteitenhypotheek maandelijks € 770,14 bedroeg. Ook blijkt uit dit overzicht welke bedragen aan aflossing en rente het totaalbedrag bestond in de periode van 1 april 2019 tot en met 31 juli 2019. Uit de jaarlijkse overzichten blijkt tot slot wat de hypotheekschuld was op 31 december van ieder jaar. Aan de hand van deze gegevens kan worden teruggerekend wat in de periode van oktober 2018 tot en met maart 2019 de maandelijkse aflossing en rente hebben bedragen. In het volgende overzicht zijn deze bedragen opgenomen. De grijs gearceerde bedragen volgens uit de overgelegde stukken, de niet gearceerde bedragen zijn teruggerekend.
Hoogte hypotheekschuld
Aflossingsdeel
Rentedeel
Totaal
1-1-2018
€ 144.770,00
1-10-2018
€ 142.364,24
€ 270,83
€ 499,31
€ 770,14
1-11-2018
€ 142.092,45
€ 271,79
€ 498,35
€ 770,14
1-12-2018
€ 141.819,70
€ 272,74
€ 497,40
€ 770,14
1-1-2019
€ 141.546,00
€ 273,70
€ 496,44
€ 770,14
1-2-2019
€ 141.254,72
€ 274,73
€ 495,41
€ 770,14
1-3-2019
€ 140.979,03
€ 275,69
€ 494,45
€ 770,14
1-4-2019
€ 140.702,32
€ 276,71
€ 493,43
€ 770,14
1-5-2019
€ 140.425,61
€ 277,65
€ 492,49
€ 770,14
1-6-2019
€ 140.147,96
€ 278,62
€ 491,52
€ 770,14
1-7-2019
€ 139.869,34
€ 279,60
€ 490,54
€ 770,14
2.16.
Uit dit overzicht volgt dat de volgende bedragen aan hypotheekrente zijn betaald in de genoemde periodes:
2 oktober 2018 – 31 december 2018 € 1.478,95 [1]
1 januari 2019 – 31 juli 2019 € 3.454,28
Partijen zijn het erover eens dat met de volgende bedragen aan eigen-woningforfait rekening moet worden gehouden:
2018 € 267,00 per kwartaal
2019 € 1.092,00 per jaar
Over de periode van 1 januari tot en met 31 juli 2019 bedraagt het eigen-woningforfait dus 7/12 × € 1.092,00 = € 637,00.
Het belastingvoordeel wordt door beide partijen op dezelfde manier berekend, namelijk door op het rentebedrag het eigen-woningforfait voor de desbetreffende periode in mindering te brengen. De uitkomst wordt vermenigvuldigd met het in dat jaar geldende loonbelastingtarief in schijf 2. In 2018 was dit 40,85% en in 2019 38,10%. Dit leidt tot de volgende berekeningen:
2018: (€ 1.478,95 - € 267,00) × 40,85% = € 495,08
2019: (€ 3.454,28 - € 637,00) × 38,10% = € 1.073,38
2.17.
Uit het voorgaande volgt dat de netto rentelasten voor [gedaagde] € 3.364,77 hebben bedragen (€ 4.933,23 bruto rente -/- € 1.568,46 belastingvoordeel). De aflossing over de periode van 2 oktober 2018 tot en met 31 juli 2019 bedroeg in totaal € 2.743,32 [2] . Daarmee komen de totale eigenaarslasten voor de hypotheek in deze periode op € 6.108,09. De helft hiervan, € 3.054,05, moet [eiseres] aan hem betalen.
2.18.
Naar het oordeel van de kantonrechter moeten de gemeentelijke belastingen op dezelfde manier als de hypotheeklasten worden verdeeld. Voor deze kosten geldt dat zij moeten worden berekend over de periode van 2 oktober 2018 tot en met 26 maart 2020. [gedaagde] heeft de hoogte van de kosten aangetoond door het overleggen van de jaarlijkse aanslagen die hij heeft ontvangen. Uit zijn toelichting op de zitting is gebleken dat hij niet in aanmerking kwam voor kwijtschelding van de belastingen. De volgende kosten worden meegenomen in de berekening:
2018 € 590,15
2019 € 644,13
2020 € 675,21
Over 2018 bedroegen de totale kosten € 590,15. Over de periode van 2 oktober 2018 tot en met 31 december 2018 is dit (91/365) × € 590,15 = € 147,13.
2.19.
Het voorgaande leidt tot de volgende berekening aan bedragen die [eiseres] aan [gedaagde] moet betalen:
2018: 50% van € 147,13 = € 73,57
2019: 50% van € 644,13 = € 322,07
2020: 50% van € 675,21= € 337,61.
Dit maakt in totaal
€ 733,25.
2.20.
De eigenaarslasten die [eiseres] aan [gedaagde] moet betalen komen daarmee op € 3.054,05 + € 733,25 = € 3.787,30.
Informatiekosten Argenta: [eiseres] moet € 84,70 aan [gedaagde] betalen
2.21.
De informatiekosten die Argenta in rekening heeft gebracht bij [gedaagde] komen voor rekening van beide partijen, omdat niet vast staat dat het aan een van beiden te wijten is dat deze kosten door Argenta in rekening zijn gebracht. [gedaagde] heeft alleen verwezen naar een bericht van Argenta waarin staat dat het gaat om kosten om ‘het contact met [eiseres] te herstellen’, maar wat hiervoor de aanleiding is geweest, weet hij niet. Daarom kan niet worden vastgesteld dat [eiseres] een verwijt valt te maken. Omdat het gaat om kosten van de verstrekker van de hypotheek die door beide partijen samen is aangegaan, moeten deze kosten worden gedeeld. [gedaagde] heeft verklaard dat hij deze kosten, € 169,40, inderdaad aan Argenta heeft betaald en [eiseres] heeft dat niet betwist. Zij moet daarom de helft, € 84,70, aan [gedaagde] betalen.
Door [gedaagde] betaalde schulden: [eiseres] moet € 800,36 aan [gedaagde] betalen
2.22.
[gedaagde] heeft na de peildatum nog een aantal schulden betaald. Voor zover de kantonrechter deze kan vaststellen, gaat het om een bedrag van € 1.600,71. [eiseres] moet de helft van dit bedrag, dus € 800,36, aan hem betalen. De volgende schulden zijn ontstaan vóór de peildatum (10 oktober 2017) en vallen daarmee in de (daarna ontbonden) gemeenschap tussen partijen en moeten dus door hen, ieder voor de helft, worden gedragen:
[persoon A] namens VGZ: € 421,85. Het gaat hier om kosten van de zorgverzekering, waarbij vóór de peildatum een achterstand in de premiebetaling is ontstaan en het dossier is overgedragen aan een incassobureau. [gedaagde] heeft dit bedrag na de peildatum in termijnen betaald;
[persoon B] namens CAK: € 529,00. Dit betreft een vordering van het CAK in verband met de achterstand in premiebetalingen van de zorgverzekering. Vóór de peildatum is al een deel van de oorspronkelijke vordering betaald. Na de peildatum, op 7 november 2017, heeft [gedaagde] het restant van € 529,00 betaald;
[persoon C] in verband met Ziggo: € 87,60. Ook hier gaat het om een vordering die uit handen is gegeven aan een incassobureau. [gedaagde] heeft dit bedrag op 28 november 2017 betaald;
[persoon C] in verband met Tele2: 80,00. Deze vordering, uit handen gegeven aan een incassobureau, is door [gedaagde] op 28 november 2017 betaald;
[persoon D] in verband met T-Mobile: € 116,26. Dit bedrag moest worden betaald omdat het abonnement op 20 september 2017 is opgezegd. Omdat de opzegging vóór de peildatum is gedaan en toen de betalingsverplichting is ontstaan, valt deze vordering in de gemeenschap. [gedaagde] heeft dit bedrag op 30 januari 2018 betaald;
Belastingschuld 2015: € 366,00. Dit gaat om een bedrag aan kinderopvangtoeslag dat terugbetaald moest worden. De toeslag staat op naam van [eiseres] . [gedaagde] heeft gesteld dat hij na de peildatum via een betalingsregeling 7 × € 61,00 aan de Belastingdienst heeft terugbetaald maar uit de overgelegde stukken blijken slechts zes betalingen. [eiseres] heeft de betalingen ook betwist; daarom wordt uitgegaan van de aangetoonde betalingen van 6 × € 61,00, dus € 366,00. De terugbetalingsverplichting valt in de gemeenschap.
Factuur Elst Makelaars: [eiseres] moet € 249,50 aan [gedaagde] betalen
2.23.
Na de peildatum, op 19 december 2018, heeft Elst Makelaars een factuur gestuurd voor een bedrag van € 499,00. [gedaagde] heeft dit bedrag volledig betaald. Op de zitting hebben partijen toegelicht dat het ging om een taxatieopdracht die aan deze makelaar is gegeven. Die taxatie was nodig om te onderzoeken of een van beide partijen de woning aan de [straatnaam] toebedeeld zou kunnen krijgen. Het gaat dus om een gezamenlijke opdracht. Daarom komt de helft van de kosten voor rekening van [eiseres] en moet zij € 249,50 aan [gedaagde] betalen.
Overige (niet-betwiste) vorderingen over en weer
2.24.
Partijen zijn het eens over de volgende betalingen en verrekeningen over en weer:
Schuld aan de moeder van [eiseres] van € 1.000,00. [gedaagde] moet de helft van dit bedrag, dus € 500,00, aan [eiseres] betalen;
Leningen bij familie van [gedaagde] van € 8.600,00. [eiseres] moet de helft van dit bedrag, dus € 4.300,00, aan [gedaagde] betalen;
Inboedel [straatnaam] van € 1.500,00, die is toebedeeld aan [eiseres] . Zij moet de helft van de waarde, dus € 750,00, aan [gedaagde] betalen;
Negatief saldo ABN AMRO van € 1.577,97. [eiseres] moet de helft hiervan, dus € 788,98, aan [gedaagde] betalen;
Schuld makelaar van € 1.500,00. [eiseres] moet de helft hiervan, dus € 750,00, aan [gedaagde] betalen;
Reparatie Mazda van € 98,32. [eiseres] moet de helft hiervan, dus € 49,16, aan [gedaagde] betalen.
Overzicht: [gedaagde] moet € 7.803,93 aan [eiseres] betalen
Uit het voorgaande volgt het volgende overzicht van wat partijen over en weer moeten betalen. Uit het saldo volgt dat [gedaagde] nog een bedrag van € 7.803,93 aan [eiseres] moet betalen. Hij wordt veroordeeld om dat te doen.
Omschrijving
Door [eiseres] te betalen
Door [gedaagde] te betalen
Schuld ouders [eiseres] / Defam (inclusief rente)
€ 16.810,90
Schuld Belastingdienst
€ 2.323,99
Opbrengst Mazda
€ 558,38
Reparatie cv-ketel
€ 287,42
Eigenaarslasten [straatnaam]
€ 3.787,30
Informatiekosten Argenta
€ 84,70
Door [gedaagde] betaalde schulden
€ 800,36
Factuur Elst Makelaars
€ 249,50
Schuld aan moeder [eiseres]
€ 500,00
Lening familie [gedaagde]
€ 4.300,00
Inboedel [straatnaam]
€ 750,00
Negatief saldo ABN AMRO
€ 788,98
Schuld makelaar
€ 750,00
Reparatie Mazda
€ 49,16
Totaal
€ 12.118,38
€ 19.922,31
Saldo
€ 7.803,93
Met dit overzicht is aan de vordering van [eiseres] onder 1 voldaan, zodat die niet meer hoeft te worden toegewezen.
[gedaagde] moet rente betalen als hij niet binnen drie maanden betaalt
2.25.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen met ingang drie maanden na de dag van dit vonnis. Omdat pas in dit vonnis de precieze omvang van de betalingsverplichting van [gedaagde] wordt vastgesteld, moet hem vanaf dit moment een redelijke betalingstermijn worden gegund door [eiseres] . De kantonrechter acht een redelijke termijn hier drie maanden. Daarbij heeft zij rekening gehouden met de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn, dat [gedaagde] al een achterstand heeft in het betalen van de kinderalimentatie en dat niet is gebleken van een hoog inkomen of vermogen. Voor een termijn van acht maanden, zoals door [gedaagde] gevraagd, ziet de kantonrechter geen aanleiding. [eiseres] mag binnen afzienbare tijd betaling verwachten.
De proceskosten worden gecompenseerd
2.26.
De proceskosten worden, zoals partijen hebben gevraagd, gecompenseerd zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.27.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiseres] dat eist en [gedaagde] daar niet op heeft gereageerd (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 7.803,93 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 4 januari 2025 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
compenseert de proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken.
51909

Voetnoten

1.Voor de maand oktober 2018: 30/31 dagen × € 499,31 = € 483,20.
2.Voor de maand oktober 2018: 30/31 dagen x € 270,83 = € 262,09