ECLI:NL:RBROT:2024:10972

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
C/10/686231 / JE RK 24-2045
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 31 oktober 2024, wordt de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengd en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De zaak betreft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling, die verzoekt om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor een jaar. De minderjarige, geboren in 2017, verblijft momenteel in een gezinshuis. De moeder, die het ouderlijk gezag heeft, heeft persoonlijke problemen die haar opvoedgedrag beïnvloeden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder psychisch instabiel is en moeite heeft om aan te sluiten bij de minderjarige. Er zijn zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die een ontwikkelingsachterstand vertoont en zorgelijk gedrag vertoont. De kinderrechter oordeelt dat de hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk blijft en dat de moeder eerst hulp moet accepteren voordat een terugplaatsing van de minderjarige kan worden overwogen. De ondertoezichtstelling wordt verlengd tot 9 november 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend van 9 november 2024 tot 9 november 2025, met de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/686231 / JE RK 24-2045
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam 1],
hierna te noemen de moeder ,
wonende in [woonplaats],
advocaat mr. J.J. Boelaars in Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 19 september 2024;
- het verweerschrift van mr. J.J. Boelaars van 22 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI, te weten [naam 2] .
Bijzondere toegang is verleend aan de grootouders moederszijde.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een gezinshuis.
2.3.
Bij beschikking van 9 november 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 9 november 2023 tot 9 november 2024.
2.4.
Bij beschikking van 29 augustus 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 29 augustus 2024 tot
9 november 2024 en is het anders of meer verzochte afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen (te lezen als te verlenen) voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
Eens in de twee weken heeft de moeder omgang met [minderjarige] . Deze frequentie is te intensief voor hen. De moeder heeft moeite om aan te sluiten bij [minderjarige] en om van de aanwezige jeugdbeschermer, in de begeleiding van de omgang, iets aan te nemen. De omgang tussen [minderjarige] en de moeder moet verbeterd worden voordat de omgang uitgebreid kan worden.
De grootouders hebben een positieve invloed op het verloop van de omgang. De komende periode zullen de grootouders worden gescreend om te onderzoeken welke rol zij eventueel verder kunnen spelen in het belang van [minderjarige] .
Het is positief dat de moeder zich heeft aangemeld voor een persoonlijkheidsonderzoek en dat de jeugdbeschermer, mede door de inzet van de grootouders moederszijde, inmiddels met de moeder contact heeft. Het contact tussen de jeugdbeschermer en de moeder verloopt vooral via de grootouders. In het contact met de jeugdbeschermer en hulpverlenende instanties maakt de moeder een verwarde indruk. De moeder uit naar de jeugdbeschermer beschuldigingen van seksueel misbruik van [minderjarige] . Het is belangrijk dat de moeder eerst hulpverlening accepteert voordat een terugplaatsing van [minderjarige] onderzocht kan worden. Daarvoor is het nog te vroeg.
4.2.
Namens en door de moeder is ter zitting verzocht om [minderjarige] direct thuis te plaatsen. Ter onderbouwing van dit standpunt is het volgende aangevoerd. Volgens de moeder heeft de GI veel fouten gemaakt en klopt het niet wat de jeugdbeschermer tijdens de zitting heeft verteld. De moeder houdt heel veel van [minderjarige] en is van mening dat zij, samen met de grootouders moederszijde, het beste voor hem kan zorgen. Hij is haar kind en van niemand anders. De moeder erkent dat [minderjarige] extra zorg nodig heeft. Dit kan zij hem thuis bieden met het netwerk. De GI vindt dat er meer nodig is en dat er meer zicht moet komen. Dat is volgens de moeder niet nodig. Zij kan veiligheid bieden. Naar vermogen werkt de moeder positief mee. Zij heeft zelf hulpverlening gezocht, zoals bij het wijkteam en Veilig Thuis. De moeder is bij Parnassia aangemeld. Zij heeft moeite met de frequentie van de omgang met [minderjarige] . Zij zien elkaar te weinig. De moeder wil [minderjarige] vaker zien. Een verlenging van de maatregelen voor de duur van een jaar is voor de moeder niet te overzien en een te lange periode. Indien de kinderrechter het te vroeg vindt voor een terugplaatsing van [minderjarige] wordt verzocht de maatregelen in duur te beperken.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] in een zorgelijke opvoedsituatie bij de moeder is opgegroeid. De moeder heeft persoonlijke problemen. Zo vertelt zij onsamenhangende verhalen, maakt zij -ook ter zitting- een verwarde indruk en is zij psychisch instabiel. De persoonlijke problemen van de moeder zijn van invloed op haar opvoedgedrag en de veiligheid. Zo lukt het moeder helaas niet om goed aan te sluiten bij [minderjarige] en krijgt hij tikken van haar als hij ongehoorzaam is. In de afgelopen periode is getracht “Gezin Totaal”, vanuit Horizon, bij de moeder in te zetten. Ondanks meerdere pogingen om in contact te komen met de moeder, afspraken met haar te plannen en de samenwerking aan te gaan, heeft “Gezin Totaal” zich teruggetrokken daar geen sprake bleek van enige mogelijke samenwerking. De moeder bestrijdt de vermelde zorgen, wenst geen hulpverlening in huis en maakt een wantrouwende indruk naar alles en iedereen om haar heen.
In de afgelopen periode zijn de zorgen over [minderjarige] toegenomen. Hij heeft een ontwikkelingsachterstand en laat steeds meer zorgelijk gedrag zien, zoals ongeremd gedrag, likken aan zijn schoen en de wc-pot, hard slaan en door elkaar schudden van andere kinderen en in de arm bijten van zijn juf. Die zorgelijke signalen maken duidelijk dat [minderjarige] hulp nodig heeft.
5.2.
Vanwege de zorgen is [minderjarige] met een machtiging uithuisplaatsing op
29 augustus 2024 in een gezinshuis geplaatst.
5.3.
Er zijn zorgen over de cognitieve capaciteiten en de psychische gesteldheid van de moeder. Door haar onvoorspelbare en verwarde gedrag heeft de moeder moeite om [minderjarige] op een passende wijze te ondersteunen. Daardoor kan de omgang tussen hen nog niet worden uitgebreid. Het is begrijpelijk dat de moeder de wens heeft dat [minderjarige] direct bij haar wordt teruggeplaatst. Zij houdt heel veel van hem. Het is echter de vraag of de moeder door haar persoonlijke problemen voldoende leerbaar is en in staat is om te voldoen aan de bovengemiddelde opvoedvraag van [minderjarige] . Hij is immers door zijn ontwikkelingsachterstand extra kwetsbaar. Daarbij houdt de kinderrechter er rekening mee dat er in het afgelopen jaar door de afhoudende houding van de moeder nog geen onderzoek heeft kunnen plaatsvinden naar de persoonlijke problemen van de moeder en haar opvoedvaardigheden.
5.4.
Nu de moeder nog niet in staat is om zelfstandig de bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] af te wenden, blijft ook de komende periode hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk. Ook moet worden bezien of de prille verbetering in het contact tussen de moeder en de jeugdbeschermer, mede dankzij de inzet van de grootouders moederszijde, zal bestendigen en de moeder in staat zal zijn om de nodige hulp te blijven accepteren. Gelet op al het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarom zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW).
5.5.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). Nu [minderjarige] vanuit een pleeggezin is geplaatst in een gezinshuis zal de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlenen. De kinderrechter ziet geen aanleiding om de machtiging in duur te beperken. Daarbij houdt de kinderrechter er rekening mee dat de moeder eerst hulpverlening zal moeten accepteren en de omgang tussen de moeder en [minderjarige] zal moeten verbeteren voordat de (on)mogelijkheden van een terugplaatsing van [minderjarige] bij haar onderzocht kunnen worden. De kinderrechter onderschrijft het belang dat de GI de komende periode onderzoek zal doen naar de vraag of de grootouders moederszijde een belangrijke rol voor [minderjarige] kunnen gaan spelen. Zij hebben immers een positieve invloed op de moeder en zijn bij [minderjarige] betrokken. Om de termijnen gelijk te laten verlopen zal de kinderrechter de machtiging met ingang van 9 november 2024 verlenen tot 9 november 2025.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 9 november 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 9 november 2024 tot 9 november 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2024 door
mr. M.P.G. Rietbergen, kinderrechter, in aanwezigheid van D. van der Aa als griffier, en op schrift gesteld op 5 november 2024. De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.