ECLI:NL:RBROT:2024:10967

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
ROT 24/669
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Wet WIA-uitkering na bezwaar van werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een werknemer, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de beëindiging van de Wet WIA-uitkering van eiser. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, dat zijn uitkering ongewijzigd zou blijven. Echter, na bezwaar van de ex-werkgeefster van eiser, heeft verweerder het primaire besluit herroepen en eiser meegedeeld dat hij met ingang van 29 december 2023 geen recht meer heeft op een uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser is vastgesteld op 13,96% en later op 15,98%.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin verweerder opnieuw de uitkering heeft beëindigd. De rechtbank heeft de medische gegevens van eiser in overweging genomen, maar oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft en dat zijn medische situatie is verslechterd, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit was ingetrokken door verweerder. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden en verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/669

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam 1], eiser,

gemachtigde: mr. M.B. Ullah,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Nobel.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [plaatsnaam 2], ex-werkgeefster van eiser (ex-werkgeefster),
gemachtigde: [naam].

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ongewijzigd blijft.
Bij besluit van 16 november 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van de ex-werkgeefster van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en eiser bericht dat hij met ingang van 29 december 2023 geen recht heeft op een Wet WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De mate van haar arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 13,96%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit op bezwaar van 15 mei 2024 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder hangende het beroep het bezwaar van de ex-werkgeefster opnieuw gegrond verklaard. Verweerder heeft eiser bericht dat hij met ingang van 17 januari 2024 geen recht meer heeft op een Wet WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 15,98%.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank bij beslissing van 5 september 2024 bepaald dat kennisneming van de medische stukken is voorbehouden aan de gemachtigde van de werkgeefster, [naam].
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De ex-werkgeefster is met kennisgeving niet verschenen.

Overwegingen

Besluitvorming
1. Eiser heeft de rechtbank geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de ex-werkgeefster te brengen. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig beperken om te voorkomen dat die gegevens langs deze weg alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
2. Eiser, die laatstelijk werkzaam is geweest als nachtportier, is als gevolg van medische klachten arbeidsongeschikt geworden. Op 15 oktober 2020 heeft eiser een Wet WIA-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 15 februari 2021 is eiser per 15 januari 2021 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
3.1.
In verband met een herbeoordeling in het kader van de Wet WIA heeft er een verzekeringsgeneeskundige onderzoek plaatsgevonden. Eiser is op 20 maart 2023 op het spreekuur door de verzekeringsarts onderzocht. Deze arts heeft zijn bevindingen neergelegd in zijn rapport van 29 maart 2023. Hij is tot de conclusie gekomen dat er geen wijzigingen in eisers belastbaarheid zijn. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen. Tegen dit besluit heeft de ex-werkgeefster bezwaar gemaakt.
3.2.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 30 oktober 2023 geconcludeerd dat eiser benutbare mogelijkheden heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens op 30 oktober 2023 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, geldig met ingang van 20 maart 2023, waarin de beperkingen van eiser zijn aangegeven.
3.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser, een aantal gangbare functies geduid en geconcludeerd dat het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden 13,96% lager ligt dan het maatmaninkomen van eiser. De mate van arbeidsongeschiktheid is minder dan 35%. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit 1 genomen.
4.1.
Tijdens de beroepsprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser op 18 maart 2024 op het spreekuur gezien en onderzocht. Op 22 april 2024 heeft deze arts een aanvullend rapport uitgebracht. Hij concludeert daarin dat hij zijn eerder ingenomen standpunt met betrekking tot eisers belastbaarheid handhaaft en dat de FML van 30 oktober 2023 op 29 december 2023 van toepassing was.
4.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser, een aantal gangbare functies geduid die actueel zijn en geconcludeerd dat het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden thans 15,98% lager ligt dan het maatmaninkomen van eiser. De mate van arbeidsongeschiktheid is minder dan 35%. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit 2 genomen.
4.3.
Eiser heeft bij brief van 28 mei 2024 aangegeven zich ook niet te kunnen vinden in het bestreden besluit 2 en zijn beroep te handhaven.
Standpunten
5. In beroep voert eiser in eerste instantie tegen het bestreden besluit 1 aan dat nog steeds sprake is van geen benutbare mogelijkheden, omdat sprake is van disfunctioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep lijkt niets te doen met de medische informatie van 26 januari 2023 afkomstig van eisers behandelaar. Hieruit blijkt dat de situatie van eiser is verslechterd. Het onderzoek was ook onzorgvuldig, zo had eiser moeten worden uitgenodigd voor een spreekuur. Bij eiser is dagelijks sprake van meerdere klachten en op de datum in geding was hij nog steeds onder behandeling. Als geoordeeld zou worden dat wel sprake is van benutbare mogelijkheden, dan stelt eiser dat sprake is van meer beperkingen dan door verweerder is vastgesteld. Eiser is dan ook niet geschikt te achten voor de geduide functies. Na het bestreden besluit 2 handhaaft eiser de beroepsgronden, op het punt van het spreekuur na. Tijdens de zitting voert eiser nog aan dat de medische situatie op de datum in geding, 17 januari 2024, ten opzichte van de medische situatie per einde wachttijd, 15 januari 2021, ongewijzigd is.
Wettelijk kader
6.1.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
6.2.
In het Schattingsbesluit zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
Beoordeling
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestreden besluit 2 op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling van het beroep moet worden betrokken. Nu het betreden besluit 2 in de plaats is gekomen van het bestreden besluit 1, heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 1. Vanwege het ontbreken van procesbelang is het beroep voor zover dat gericht is tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk.
8. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 17 januari 2024, de datum in geding, heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de daartegen aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
9. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op een anamnese, dossieronderzoek, onderzoek door de verzekeringsarts tijdens het spreekuur van 20 maart 2023, het gestelde in het bezwaarschrift, het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens het spreekuur van 18 maart 2024 en de informatie van de behandelend specialisten van eiser. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek aldus op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden
10.1.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit 2 ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiser op de datum in geding, 17 januari 2024. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 30 oktober 2023 en 22 april 2024 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat eiser op de datum in geding over benutbare mogelijkheden beschikte en daarom belastbaar was conform de FML van 30 oktober 2023. Gelet op de overtuigende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank betrekt hierbij nog dat eiser de ter zitting geponeerde stelling dat zijn medische situatie op de datum in geding ongewijzigd was ten opzichte van zijn medische situatie per einde wachttijd niet met medische stukken heeft onderbouwd.
10.2.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder de functionele mogelijkheden van eiser correct heeft vastgesteld. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de belasting van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 24 april 2024 voorgehouden functies de mogelijkheden van eiser overschrijdt, zodat deze functies voor eiser geschikt moeten worden geacht. Vergelijking van het inkomen dat eiser in deze functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat hij in zijn eigen werk zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geworden, geeft een verlies aan verdienvermogen te zien van 15,98%.
10.3.
De rechtbank concludeert dat verweerder in het bestreden besluit 2 terecht heeft bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op minder dan 35% neerkomt. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is dan ook ongegrond.
11. Omdat verweerder het bestreden besluit 1 heeft ingetrokken nadat eiser daartegen beroep heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
C.E. Delvaux. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 31 oktober 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.