In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 8 november 2024, zaaknummer ROT 24/540, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding van een openstaande vordering beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.R. Dill, had zijn verzoek om kwijtschelding ingediend na de afwijzing door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op 20 juni 2023. De rechtbank heeft het beroep op 14 oktober 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar verweerder niet.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding terecht is. Eiser had sinds 6 maart 2022 geen terugbetalingen meer verricht, wat betekent dat hij niet voldeed aan de vereiste periode van drie jaar waarin volledig aan de betalingsverplichting was voldaan. Eiser had ook zwaarwegende omstandigheden aangevoerd, zoals psychisch lijden, maar deze zijn niet nader onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet van verdere terugvordering af hoefde te zien.
De uitspraak eindigt met de conclusie dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.