ECLI:NL:RBROT:2024:10963

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
ROT - 24/428
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake Ziektewet en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 november 2024 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van eiser, die eerder een Ziektewet (ZW) uitkering en een aanvraag voor een WIA-uitkering had aangevraagd. Eiser had zijn ZW-uitkering per 26 maart 2019 beëindigd gekregen, omdat hij meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen. Eiser verzocht de rechtbank om herziening van de besluiten van 25 februari en 26 februari 2019, maar de rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de eerdere besluiten te herzien. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat de informatie van de traumachirurg en de psychische klachten van eiser niet nieuw waren en reeds bekend bij verweerder. Eiser had in beroep aangevoerd dat de traumachirurg had geadviseerd om krukken te gebruiken, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet leidde tot een noodzaak voor herziening van de eerdere besluiten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser af, zonder terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/428

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. C.P.R.M. Dekker,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. W.L.J. Weltevrede.

Procesverloop

Met het besluit van 25 mei 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om terug te komen op de eerdere besluiten van 25 februari 2019 en 26 februari 2019 afgewezen.
Met het besluit van 28 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn broer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft zich op 27 april 2017, vanuit een situatie van werkloosheid, ziek gemeld voor zijn werk als grondwerker. Verweerder heeft aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Met het besluit van 25 februari 2019 heeft verweerder eisers ZWuitkering met ingang van 26 maart 2019 beëindigd, omdat eiser op 29 januari 2019 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Met het besluit van 26 februari 2019 heeft verweerder eisers aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 25 april 2019 afgewezen, omdat hij niet gedurende 104 weken recht heeft gehad op een ZW-uitkering. Met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 september 2022 zijn deze besluiten in rechte vast komen te staan. Op 17 april 2023 ontving verweerder een verzoek van eiser waarin hij verweerder vraagt de besluiten van 25 februari 2019 en 26 februari 2019 te herzien. Met het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen, omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen op de eerdere besluiten.
2. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die destijds niet bekend waren en niet naar voren hadden kunnen worden gebracht, dan wel die de evidente onjuistheid van de beslissing aantonen. Verweerder heeft met het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij zich altijd op het standpunt heeft gesteld dat de traumachirurg van mening is dat het gebruik van krukken nodig is om zijn been te ontlasten. Volgens eiser blijkt dit uit de oorspronkelijke brief van de traumachirurg en heeft het UWV, en nadien de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep, verzuimd de conclusie van de traumachirurg naar eigen inzicht uit te leggen. Volgens eiser stelt de traumachirurg niet dat hij de krukken niet nodig heeft, maar wordt geadviseerd om het gebruik van krukken te minderen op geleide van pijn, waaruit geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat hij de krukken wel nodig heeft om zich voort te bewegen. Eiser stelt dat de brief van de traumachirurg die in de procedure omtrent het herzieningsverzoek is overgelegd zijn standpunt bevestigt. Ten aanzien van zijn psychische klachten heeft eiser gewezen op een eerdere ZW-uitkering in 2012 en informatie van het Islamic Health Center uit die periode, welke informatie verweerder volgens eiser ten onrechte niet heeft betrokken bij de besluitvorming in februari 2019. Als eiser door verweerder duidelijk was geïnformeerd over het meenemen van de eerder door verweerder erkende psychische beperkingen dan had hij deze kunnen betwisten, aldus eiser.
4. In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager is gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
In artikel 4:6, tweede lid, van de Awb is bepaald dat wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
5.1.
Verweerder heeft op het verzoek van eiser om terug te komen van de besluiten van 25 februari 2019 en 26 februari 2019 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is.
5.2.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
6.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapportage van 24 november 2023 inzichtelijk gemotiveerd dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd. Zij heeft toegelicht dat de inhoud van de brief van de traumachirurg van 26 juni 2023 overeenkomt met de brief van 10 januari 2020 en dat al eerder is gemotiveerd waarom dit niet heeft geleid tot wijziging van de eerder genomen beslissing. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat uit de brief van 26 juni 2023 op te maken is dat het gebruik van krukken gebaseerd is op pijnklachten van eiser en de zin “zodra zijn klachten dit toelaten, mag hij volledig belasten aangezien de fractuur volledig is geconsolideerd” niet pleit voor de medische indicatie betreffende het gebruik van krukken, maar meegaand is met de door eiser ervaren pijnklachten en zijn ervaring dat het gebruik van krukken hierbij noodzakelijk is. Daarbij wijst de rechtbank ook nog op de passage uit de brief van de traumachirurg van 10 januari 2020 waarin hij concludeert: “Patiënt hoeft niet op krukken te lopen en mag volledig belasten voor zover de klachten dat toelaten.” Hierin leest de rechtbank geen noodzaak voor eiser om zich op krukken voort te bewegen. Het gegeven dat eiser van mening is dat hij zijn been niet kan belasten maakt dit niet anders. De overgelegde brief van de traumachirurg van 26 juni 2023 is geen nieuwe informatie op grond waarvan verweerder de eerdere besluiten had moeten herzien, hieruit blijkt immers geen andere visie ten aanzien van het al dan niet moeten lopen met krukken.
6.2.
Ook ten aanzien van eisers psychische klachten is geen nieuwe informatie overgelegd. Eiser heeft in beroep meerdere stukken overgelegd, waaronder de brief van het Islamic Health Center uit 2012, waarvan hij stelt dat deze niet zijn meegestuurd met het door hem opgevraagde dossier in de procedure voor het herzieningsverzoek. Het gaat hierbij echter om stukken die reeds bekend waren bij verweerder. De rechtbank ziet niet in hoe stukken die reeds in het bezit waren van verweerder onderbouwing kunnen zijn voor het herzieningsverzoek. Voor zover eiser stelt dat zijn psychische klachten onvoldoende zijn erkend in de beoordeling die ten grondslag ligt aan de besluiten waarvan hij herziening heeft gevraagd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat de psychische klachten per de datum in geding, waaronder depressiviteit, zijn meegewogen en dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen aan te nemen. De rechtbank wijst in dit verband nog op de medische rapportage van 7 februari 2019 waar onder de samenvatting van de eerdere beoordeling uit 2011 de behandeling bij het Islamic Health Center is benoemd. De enkele stelling van eiser dat verweerder hem had moeten informeren over eerder door het UWV aangenomen psychische beperkingen waartegen hij zich niet heeft kunnen verweren maakt niet dat dit zou moeten leiden tot herziening van de eerdere besluiten. Eiser heeft immers tegen de beoordeling in het kader van de ZW en WIA in 2019 een bezwaar-, beroeps- en hoger beroepsprocedure gevoerd.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers verzoek om herziening van de besluiten van 25 februari 2019 en 26 februari 2019 op de juiste gronden heeft afgewezen.
7. In wat eiser in beroep heeft aangevoerd ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het oordeel dat de weigering om terug te komen van de besluiten van 25 februari 2019 en 26 februari 2019 evident onredelijk is.
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van J.G. Mierop, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 november 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.