ECLI:NL:RBROT:2024:10941

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 september 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
10/183035-24 vordering TUL VV: 10/121089-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een wapen en bijbehorende munitie, alsook het aanwezig hebben van cocaïne en heroïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie, alsook aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne. De verdachte werd op 3 juni 2024 aangehouden na een identiteitsfouillering, waarbij een revolver met munitie werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de fouillering rechtmatig was en dat de verdachte wetenschap en beschikkingsmacht over het wapen had. Daarnaast werd op 4 juni 2024 in de cel een zakje met drugs aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte ook opzettelijk deze verdovende middelen aanwezig had.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van veertien maanden geëist, waarvan vier maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van negen maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact van vuurwapens op de samenleving en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een hoog recidiverisico. De rechtbank besloot ook tot de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf, omdat de verdachte nieuwe strafbare feiten had gepleegd binnen de proeftijd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van streng optreden tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en de schadelijke effecten van drugsgebruik op de volksgezondheid en de veiligheid in de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/183035-24
Parketnummer vordering TUL VV: 10/121089-23
Datum uitspraak: 23 september 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
[detentieadres] ,
raadsman mr. M. Sculic, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 september 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. X. van Balen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het meewerken aan middelencontrole;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/121089-23.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering (feit 1 – voorhanden hebben vuurwapen en munitie)
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is primair aangevoerd dat de verdachte ten onrechte is aangehouden omdat hij niet aan het signalement voldeed. Subsidiair is aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van het wapen.
4.1.2.
Beoordeling
Het verweer van de raadsman dat de verdachte ten onrechte is aangehouden, wordt verworpen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verbalisanten reden op 3 juni 2024 omstreeks 23:00 uur op de Gouwstraat te Rotterdam en hoorden dat er een luid gesprek achter de struiken vandaan kwam. Toen zij op het geluid afliepen, zagen zij twee mannen. Eén van de mannen was op een luide, geërgerde toon aan het telefoneren. De verbalisanten hebben de mannen vervolgens om hun identiteitsbewijs gevraagd. Hiertoe zijn zij ter uitvoering van de politietaak, ingevolge artikel 8 Politiewet 2012, bevoegd. Nu de verdachte verklaarde dat hij geen identiteitsbewijs bij zich had, is hij, op grond van artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering, aan een identiteitsfouillering onderworpen. Bij deze identiteitsfouillering werd in de heuptas van de verdachte een revolver met munitie aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat deze identiteitsfouillering, en daarmee het aantreffen van de revolver en munitie, op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden.
De verdachte heeft zowel bij de rechter-commissaris als ter zitting verklaard dat hij het wapen voor iemand anders moest bewaren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zowel de wetenschap als de beschikkingsmacht over het vuurwapen gehad. Aan het verweer dat er geen sprake is geweest van opzet wordt dan ook voorbij gegaan.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie.
4.2.
Bewijswaardering (feit 2 – aanwezig hebben cocaïne en heroïne)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte wegens het gebrek aan overtuiging dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft de verdovende middelen gevonden, even onder zich gehouden en vervolgens weer weggelegd.
4.2.2.
Beoordeling
Op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
Op 4 juni 2024 is de verdachte verhoord ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit. Toen de verdachte na het verhoor terug naar zijn cel werd gebracht, zag een medewerker van arrestantenzorg dat de verdachte bukte en met zijn handen aan zijn been zat. Nadat de verdachte was ingesloten, zag de medewerker een zakje met wit poeder in de cellengang liggen. De verdachte heeft vervolgens uit eigen beweging aan een verbalisant verklaard dat hij de drugs die net zijn gevonden, heeft laten vallen. Naar eigen zeggen heeft hij de drugs de dag daarvoor gevonden en toen in zijn broek gestopt. Ook ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij de drugs heeft gevonden en bij zich heeft gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat de verdachte zowel wetenschap als beschikkingsmacht over de verdovende middelen heeft gehad.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 3 juni 2024 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III, onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm
van een revolver van het merk BBM, type Olympic38, kaliber .22LR
en
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie III van
die wet, te weten 8 kogelpatronen, kaliber .22lr
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 4 juni 2024 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
- 1,1 gram van een materiaal
bevattende cocaïne en
- 2,6 gram van een materiaal bevattende
heroïne,
zijnde cocaïne en heroïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie op de openbare weg. Vuurwapens worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen in de samenleving. De vele schietpartijen en beschietingen in Rotterdam maken duidelijk dat het hebben van een vuurwapen gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Dit zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens moet daarom streng worden opgetreden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne. Drugsgebruik schaadt de volksgezondheid en wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit en overlast.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 augustus 2024. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in.
Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Dit wordt gebaseerd op de veroordelingen sinds zijn jeugdige leeftijd, het genoemde bezit van een vuurwapen en harddrugs en het feit dat de verdachte praktische en psychosociale problemen heeft, die hij zelfstandig niet weet op te lossen. De verdachte krijgt intensieve coaching via de gemeente, maar dit betreft geen forensische behandeling. Hoewel de verdachte zich ontvankelijk toont voor genoemde coaching, wordt deze ontoereikend geacht om gedragsverandering (en passende huisvesting) te realiseren. De reclassering heeft daarom bijzondere voorwaarden geformuleerd. Naar verwachting zal de haalbaarheid hiervan gering zijn. Omdat de verdachte dakloos is en hij Charlois niet wil verlaten wordt een locatieverbod met elektronische monitoring, in het kader van de vuurwapenpilot, niet haalbaar en niet uitvoerbaar geacht.
De reclassering adviseert om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Als bijzondere voorwaarden worden een meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole geadviseerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdediging heeft, gelet op de indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht, verzocht om naar de richtlijnen voor minderjarigen te kijken. Hiervoor bestaat naar het oordeel van de rechtbank echter geen aanleiding. Uit het reclasseringsadvies van 29 augustus 2024 blijkt dat er weliswaar indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht, maar qua pedagogische mogelijkheden juist niet: er is geen pedagogische aanpak, gezinsgerichte hulpverlening, (continuering van de) schoolgang en groepsgericht leefklimaat haalbaar of nodig.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken aan volwassenen worden opgelegd.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 17 augustus 2023 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van in vereniging wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De proeftijd is ingegaan op 1 september 2023.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen omdat het een veroordeling voor een andersoortig feit betreft.
8.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijke gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijke gedeelte, groot twee maanden, van de bij vonnis van 17 augustus 2023 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele, voorzitter,
en mrs. N.M. Ketelaar en R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Beenakker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 3 juni 2024 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III, onder 1 van de Wet wapens en
munitie, te een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm
van een revolver van het merk BBM, type Olympic38, kaliber .22LR
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 Categorie III van
die wet, te weten 8 kogelpatronen, kaliber .22lr
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 4 juni 2024 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
-ongeveer 1,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne en/of
-ongeveer 2,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.