ECLI:NL:RBROT:2024:10915

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
11330261 VV EXPL 24-477
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over ontruiming woonruimte met verstek en toewijzing van vorderingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, woonachtig in Bergschenhoek, en een gedaagde, die niet is verschenen. De eiser, vertegenwoordigd door de gemachtigden mrs. I.E. Reimert en M.R. Tol, vorderde ontruiming van de woonruimte van de gedaagde vanwege een huurachterstand van tien maanden. De procedure werd gestart met een dagvaarding op 7 oktober 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 29 oktober 2024.

De kantonrechter oordeelde dat er voldoende spoed aanwezig was om de vordering in kort geding toe te wijzen, aangezien de huurovereenkomst naar verwachting in een bodemprocedure zou worden ontbonden. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld om de gehuurde woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 15.330,00, een contractuele boete van € 225,00 en buitengerechtelijke incassokosten van € 912,48 aan de eiser.

De kantonrechter heeft ook de wettelijke rente over de boete en de incassokosten toegewezen, evenals de proceskosten, die op € 1.521,38 zijn begroot. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiser het vonnis onmiddellijk kan uitvoeren, ook als de gedaagde in verzet komt. De rechter heeft al het andere afgewezen, waarmee de vordering van de eiser grotendeels is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11330261 VV EXPL 24-477
datum uitspraak: 30 oktober 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: Bergschenhoek,
eiser,
gemachtigden: mrs. I.E. Reimert en M.R. Tol,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: Bergschenhoek,
gedaagde,
die niet is verschenen.
De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 oktober 2024, met bijlagen 1 tot en met 22;
  • de mondelinge behandeling op 29 oktober 2024.

2.De beoordeling

2.1.
Een vordering in kort geding kan worden toegewezen als de eisende partij hierbij zoveel spoed heeft dat die de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten (artikel 254 lid 1 Rv). Uit de stellingen van [eiser] volgt dat deze spoed aanwezig is.
2.2.
Het is voldoende aannemelijk dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure wordt ontbonden. Er is namelijk een huurachterstand van tien maanden. Het is daarom gerechtvaardigd om in deze procedure vooruit te lopen op de ontbinding en [gedaagde] te veroordelen om de gehuurde woning te ontruimen. De ontruimingstermijn wordt gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis. [gedaagde] moet de huur van € 1.582,50 per maand betalen tot en met de dag dat hij de woning met al zijn spullen heeft verlaten (artikel 7:225 BW). [eiser] heeft niet uitgelegd waarom [gedaagde] een vergoeding moet betalen voor de rest van de maand.
2.3.
Omdat het vanwege proceseconomische redenen onwenselijk is dat [eiser] voor de betaling van de huurachterstand, de contractuele boete en de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten een nieuwe procedure moet starten, wordt [gedaagde] ook veroordeeld om de huurachterstand van € 15.330,00 berekend tot en met de maand oktober 2024, de contractuele boete van € 225,00 en de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 912,48 aan [eiser] te betalen.
2.4.
De gevorderde wettelijke rente over de contractuele boete en de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten worden ook toegewezen, met dien verstande dat de rente wordt toegewezen vanaf de achtste dag nadat dit vonnis aan [gedaagde] is betekend.
2.5.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen op € 137,38 aan dagvaardingskosten, € 706,00 aan griffierecht, € 543,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.521,38. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt ook toegewezen vanaf de achtste dag nadat dit vonnis aan [gedaagde] is betekend.
2.6.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [eiser] dat vordert (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als [gedaagde] daartegen in verzet komt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 16.467,48, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 1.137,48 vanaf de achtste dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) in Bergschenhoek te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en de woning met alle sleutels ter beschikking van [eiser] te stellen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 1.582,50 per maand met ingang van de maand november 2024 tot en met de dag waarop de ontruiming plaatsvindt;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 1.521,38 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de achtste dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken.
38671/1876