In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 september 2024 uitspraak gedaan over de vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden en op 5 oktober 2023 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De proeftijd van 365 dagen zou aflopen op 4 oktober 2024. De officier van justitie diende op 22 augustus 2024 een vordering in tot verlenging van deze proeftijd, omdat de veroordeelde zich onvoldoende had gehouden aan de voorwaarden van de voorwaardelijke invrijheidstelling, met name het meewerken aan een ambulante behandeling. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de veroordeelde meerdere afspraken had gemist en niet de nodige stappen had ondernomen om zijn situatie te verbeteren. De rechtbank oordeelde dat een verlenging van de proeftijd noodzakelijk was om de veroordeelde de kans te geven om zijn gedrag te veranderen en de ambulante behandeling bij De Waag voort te zetten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de proeftijd met 365 dagen verlengd.