ECLI:NL:RBROT:2024:10903

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
11241052 VV EXPL 24-376
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing eis in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang en onrechtmatigheid van executoriaal beslag

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding. De eisers, bestaande uit vier personen, hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. M.F. Lameris, met het verzoek om de gedaagde te veroordelen tot betaling van € 22.500,- aan schadevergoeding. De eisers stelden dat er sprake was van een spoedeisend belang, omdat de gedaagde stappen had gezet om hun woning gedwongen te verkopen. Echter, de kantonrechter oordeelde dat het spoedeisend belang niet meer aanwezig was, aangezien de gedaagde inmiddels had besloten om van deze stappen af te zien. Bovendien werd vastgesteld dat de eis in een reguliere procedure hoogstwaarschijnlijk ook zou worden afgewezen.

De rechter heeft verder overwogen dat de geëiste schadevergoeding van € 22.500,- niet aannemelijk was en dat er geen onrechtmatige daad door de gedaagde was gepleegd. De gedaagde had een verstekvonnis verkregen, waaruit bleek dat de eiser 1 was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de gedaagde. Het executoriaal beslag op de woning van de eisers werd als rechtmatig beschouwd, omdat de gedaagde de wettelijke regels had gevolgd bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. De kantonrechter concludeerde dat er geen basis was voor schadevergoeding en dat de proceskosten voor rekening van de eisers kwamen, omdat zij ongelijk kregen in deze procedure. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk uitgevoerd kon worden, ook als er hoger beroep werd ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11241052 VV EXPL 24-376
datum uitspraak: 20 september 2024
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van

1.[eiser 1],

2. [eiser 2],
3. [eiser 3],
4. [eiser 4],
woonplaats: [plaatsnaam 1],
eisers,
gemachtigde: [naam],
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [plaatsnaam 2],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.F. Lameris.
De partijen worden hierna ‘[eiser 1]’, ‘[eiser 2]’, ‘[eiser 3]’, ‘[eiser 4]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd. Eisers tezamen worden hierna ‘[eisers]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 21 augustus 2024, met bijlagen 1 tot en met 8;
  • de mails van [gedaagde], met bijlagen 1 tot en met 5 en bijlage 6;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eisers], met bijlage;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [gedaagde].
1.2.
Op 6 september 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4], met [naam], en mr. Lameris voor [gedaagde].

2.De beoordeling

Wat is de kern?
De eis wordt afgewezen
2.1.
De eis van [eisers] om [gedaagde] in kort geding te veroordelen tot betaling van € 22.500,- aan schadevergoeding, met boeterentes en kosten, wordt afgewezen. Kort gezegd gebeurt dit omdat er geen spoedeisend belang is en omdat de eis in een gewone procedure naar verwachting ook zal worden afgewezen.
Waarom dit oordeel?
Beoordelingskader
2.2.
Voor de vraag of plaats is voor toewijzing van een geldvordering in kort geding moet de rechter onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is en of een spoedeisend belang bestaat. In kort geding kan alleen een voorschot op een schadevergoeding worden toegewezen. Een gewone procedure waarin een geschil definitief wordt beslist (een bodemprocedure) is nodig om te bepalen of echt recht bestaat op schadevergoeding.
Geen spoedeisend belang
2.3.
Het spoedeisend belang was ten tijde van de dagvaarding gelegen in de omstandigheid dat [gedaagde] stappen heeft gezet om de woning van [eisers] gedwongen te verkopen. Inmiddels is [gedaagde] hiervan teruggekomen. Dit levert geen spoedeisend belang meer op.
2.4.
Dat [eisers] spoedeisend belang heeft bij toewijzing van
€ 22.500,- aan schadevergoeding blijkt nergens uit. Er is ook niet om een voorschot daarop gevraagd.
Vordering niet aannemelijk; geen schadevergoeding
2.5.
De geëiste schadevergoeding van € 22.500,- zal hoogstwaarschijnlijk niet worden toegewezen in een bodemprocedure. Dus wordt de eis ook niet toegewezen in kort geding.
2.6.
Zoals de kantonrechter het nu ziet, is het standpunt onjuist dat [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Er is dan ook geen reden waarom [gedaagde] schadevergoeding zou moeten betalen. [gedaagde] heeft een verstekvonnis verkregen op 26 januari 2023, waarbij [eiser 1] is veroordeeld tot betaling aan haar van
€ 2.772,- aan hoofdsom plus rente en kosten. Het vonnis is aan [eiser 1] betekend, met bevel om aan de veroordeling te voldoen en de hoofdsom, rente, proces- en bijkomende kosten te betalen. Omdat [eiser 1] dat niet heeft gedaan, is executoriaal beslag gelegd op de woning waar [eisers] woont. In wat in de dagvaarding naar voren is gebracht, wordt geen basis gezien voor het oordeel dat [gedaagde] dat niet heeft mogen doen; dat zij misbruik heeft gemaakt van bevoegdheid. Bij de zitting is gezegd dat [gedaagde] had kunnen kiezen voor een minder ingrijpende mogelijkheid om het openstaande bedrag te innen, maar daar staat tegenover dat van de zijde van [gedaagde] is aangevoerd dat de ingeschakelde deurwaarder van alles geprobeerd heeft om het openstaande bedrag te incasseren, maar taal noch teken vernomen heeft van [eiser 1] en uiteindelijk geen andere verhaalsmogelijkheid zag dan de woning. Bij deze stand van zaken is er geen grond voor het oordeel dat het executoriaal beslag op de woning onrechtmatig is geweest, laat staan dat [eisers] hierdoor schade heeft geleden van € 22.500,-. Dat de [eisers] de aankondiging van een gedwongen verkoop als bedreigend heeft ervaren, is geen reden voor schadevergoeding omdat [gedaagde] recht heeft op betaling en de wettelijke regels bij de tenuitvoerlegging in acht heeft genomen.
proceskosten
2.7.
De proceskosten komen voor rekening van [eisers], omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt de kosten die [eisers] aan [gedaagde] moet betalen vast op € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 678,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.8.
Dit vonnis (de proceskostenveroordeling) wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat [gedaagde] daarom heeft gevraagd en [eisers] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
Over het verstekvonnis
2.9.
Uit de dagvaarding wordt opgemaakt dat [eisers] het niet eens is met het verstekvonnis, maar dat vonnis staat vast. Er had verzet tegen kunnen worden ingesteld, maar dat is niet gebeurd, terwijl [gedaagde] gemotiveerd heeft aangevoerd dat [eiser 1] al geruime tijd bekend is met het vonnis en de tenuitvoerlegging ervan. Dit betekent dat aan het vonnis moet worden voldaan.
2.10.
Overigens wordt het meest fundamentele bezwaar van [eisers] tegen het vonnis niet onderschreven, want zij zijn op grond van de wet verplicht om het risico van de behoefte aan zorg te verzekeren [1] en erkend is dat [eiser 1] en zijn gezinsleden hiervoor verzekerd zijn geweest bij [gedaagde]. Nergens blijkt uit dat die verzekering per 1 januari 2022 is beëindigd door [eiser 1]. Niet weersproken is dat [gedaagde] de verzekering zelf heeft beëindigd per 2 september 2022. Dat brengt met zich dat tot die datum premie verschuldigd is geweest. Nergens blijkt uit dat [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], en/of [eiser 4] ontheven zijn van de verzekeringsplicht in verband met gemoedsbezwaren, wat zou kunnen als zij dat echt willen [2] . Dat moeten zij dan wel vooraf regelen volgens de wettelijke regels.
De familie heeft aangevoerd dat zij zich niet gebonden acht aan wettelijke regels. De kantonrechter is dat wel. Daarop geldt geen uitzondering [3] .

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eis af;
3.2.
veroordeelt [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], en [eiser 4] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden vastgesteld op € 678,-;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Lablans en in het openbaar uitgesproken.
465

Voetnoten

1.Artikel 2 lid 1 gelezen in samenhang met artikel 10 van de Zorgverzekeringswet en met de Wet langdurige zorg.
2.Zie artikel 2 lid 2 onder b van de Zorgverzekeringswet gelezen in samenhang met artikel 64 lid 1 Wet financiering sociale verzekeringen. De Sociale Verzekeringsbank kan op verzoek wegens gemoedsbezwaren tegen één of meer volksverzekeringen of alle werknemersverzekeringen ontheffen van de verplichtingen opgelegd op grond van de desbetreffende wetten en de Wet financiering sociale verzekeringen.
3.Artikel 11 Wet algemene bepalingen.